IV. want de Sterredistel wordt daar mede niet be«
doeld.
Hoofd- . .
stuk. (3 ) Valeriaan met tweemanmge Smoelachtige
^ i i r- p Bloemen, de Bladen Eyrond en ongejleeld.
pi™ac°' t’Is deeze, die onder den naam van Vreem-
Cedtaaide, jg paarfclie o f Witte Valeriaan door C . Bau-
h in u s afgebeeld wo rdt, zynde een Jaarlyks
Gewas, dat in-Amerika, Barbarie, Spanje en
Sicilië, volgens onzen Ridder, op de Akkers
groeit. De Steng is maar een V ö e t , zelden
een Elle hoog , uit ieder Knoop doorgaans twee
Steelen uitgeevende, die op ’t end Kroonswy-
ze Bloemtrosjes draagen. De Bladen zyn bleekgroen
en op de kanten Tandswyze ingefnee-
den, de grootften twee o f drie Duimen lang.
Op de Bloemen , die even als in de Roode
Lipachtig verdeeld z y n , volgen Zaadhuisjes,
naar omgedraaide Kelken o f naar een Over-
vloeds-Hoorn gelykende, waar van het den by-
naam heeft, De Zaadjes hebben geen Pluis.
In Oostindie fchynt déeze ook te huisvesten.
tv, (4 ) Valeriaan met driemannige tweehuizige
T^éhul- Bloemen, de Bladen gevind en effenrandig.
Z!zs‘ Dee-
(} ) Valeriana Flor. diarJris ringentibus Sic. H. CliJJ. Upf.
R. I.ugdb. 23j. Valeriana purpurea albave, C. B. Pin. 154.
Pr oir. 87. Val. Indica. C lus. HIß. II. p. 54. Mor is. Hiß,
III. p. 104. S. 7. T. 16. f. 27. BURM. Ft, Ini', p. 15.
f4) Valeriana Flor, iriandris dioicis &c. It, Oei. Fl. Suee.
31 , 3J. Dalib, Par. n . H, Cliff. R, Lagdb. 23}. Valeriana
pal«.
Deeze wordt Tweehuizig genoemd , om dat ^
’er Planten van zouden voorkomen , die niet ^I#
dan Mannelyke, en anderen die niet dan V rou-Hoofd-
welyke, Bloemen hadden. Dus noemde L in - stuk*
hmvs haar, in de Cliffortfe Tuin, V a le r ian a^ 0^ '
met de Steelbladen gevind en van verfchillende
Sexe. Elders hadt zyn Ed. haar Feelwyvig geheten.
De Heer H a l l e r oordeelt, dat menze
liever Manwyvig, tytelen moest: ' want zyn
Ed. hadt nooit geheel Mannelyke o f geheel
Vrouwelyke Bloemen aan dit Gewas ontdekt;
maar wel waargenomen , dat de Mannelyke
deelen der Tweeflagtige Bloemen op de eene
Plant, en de Vrouwelyke deelen op de andere
onvolmaakt waren.
Deeze Soort groeit in Moerasfige Velden van
Europa en het Ooften, zegt L inn^eus. Men
vindtze dus in Duitfchland, Vrankryk, Engeland
, Sweeden, Pommeren, als ook in onze
Provincie, op vogtige Weidlanden, zelfs hier
by de Stad. ’t Is een Kruid, dat aan den W o r tel
Eyronde o f byna Hartvormige Bladen, die
lang geheeld zyn, uitgeeft, waar tusfehen
Steelen van omtrent een Voet hoog voorkomen
, die met gevinde Bladen bezet zyn en op
den top Kroontjes draagen, in fommigen fraay
uitgefpreid , in anderen digt by een en niet
fraay.
palufttïs minor. C. B. P in . 16+. Val. Alpina minor. C. B.
Pin. 165. Pr o ir . $7. Parum laciniata. P r oir. ss. Pratend*
minor. Moris. Umb. T. 1*. Valer, minima. Pop, Pempt. 350,
II, DBïirt V U , Stuk»