
 
        
         
		op  vele  plaatsen  met  eene  laag  tuinaarde  bedekt  i s ,  die  den  aanleg  
 van  ladangs  begünstigt,  kunnen  de  inboorlingen  ,  te  naauwer  nood  
 met  de  eerste  begin seien  van  den  landbouw  bekend,  siechts  door  
 zwaren  handenarbeid  in  hunne  allereerste  behoeften  voorzien.  De  
 mijnen  zelve  worden  slechts  op  de  ruwste  en  onregelmatigste  wijze  
 bewerkt,  en  niet  zelden  wordt  door  het  graven  de  vruchtbaarheid  
 der  gronden  zoo  zeer  verwoest,  dat  hier  en  daar  zelfs  het  gras  
 niet  meer  wil  opschieten.  De  knevelarijen  die  de  vorsten  en  grooten  
 plegen,  ten  einde  zieh  het beste  deel  van  de  opbrengst  der  mijnen  
 te  verzekeren,  gaan  schier  alle  denkbeeid  te  boven,  en  zoo  is  de  
 rijkdom  van  het  land  zelve  eene  der  voornaamste  oorzaken  geworden  
 van  de  armoede  der  inwoners  *), 
 Terwijl  de  vlakke  inhoud  van  het  Landaksche  rijk  ongeveer  162  
 vierk.  geogr.  mijlen,  zoo  veel  als  die  van  Noord-  en  Zuid-Hollahd,  
 Zeeland  en  Utrecht  te  zamen  genomen,  bedragen  zal,  kan  men  de  
 bevolking,  naar  de  ruimste  berekening,  op  niet  meer  dan  omstreeks 
 22.000  zielen  schatten.  Zij  wordt  door  den  heer  van  Lijnden  op  
 2000  Maleijers  en  Boeginezen,  18  Arabieren,  40  Chinezen,  en 
 20.000  Dajaks  begroot  2).  Onder  de  inboorlingen,  zoo  wel  Dajaks  
 als  Maleijers,  vindt  men  velen,  die  met  kropgezwellen  behebt  zijn,  
 eene  ziekte  die  ook  dieper  in  het  binnenland  vooral  aan  de  Melawi  
 niet  ongewoon  is.  Deze  gezwellen  schijnen  zieh  van  geslacht  tot  
 geslacht  voort  te  planten  en  hebben  somtijds  een  verbazenden  oin-  
 vang  3).  Een  kwaden  naam  hebben  ook  de  zoogenaamde  Landaksche  
 koortsen,  die  echter  vooral  de  vreemdelingen  aangrijpen.  Het  
 zijn  eene  soort  van  galkoortsen,  die  meestal  in  slepende  derdendaag-  
 sche  ontaarden  en  dikwijls  waterzucht  of miltverhardihg  ten  gevolge 
 *)  Gronovius,  bl.  3 3 8 ,  Ritter,  bl.  1 5 7 ,  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 5 8 ,  
 5 6 1 ,  6 1 4 ,  Thomson,  p.  1 2 2 ,  126. 
 s)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  583.  De  opgave  van  den  inhoud  is  ont-  
 leend  aan  de  statistieke  kaart  van  Melvill  van  Carnbée,  die  de  bevolking  
 op  17,850  zielen  stelt.  Zie  hier  tot  vergelijking  nog  een  paar  andere  
 opgaven. 
 Maleijers  Chinezen  Dajaks  Totaal  
 Tobias,  bl.  1 2 ,  2370  2820  12,130  17,820. 
 Hartmann HS.  I,  bl.  14,  en Francis,  bl.  4,  26 1 0   2820  14,796  20 226. 
 Gronovius  HS.,  bl.  2 3 ,  geeft  een  totaal  van  17,406.  De  Chinesche  bevolking  
 van  Landak  moet  in  de  laatste  jaren  zeer  verloopen  zijn,  o f  in  de  
 vroegere  opgaven  moet  een  deel  der  Chinezen  van  Mandor  onder  Landak  
 zijn  gerekend. 
 s)  Ritter,  bl.  157.  Verg.  denzelfden  schrijver  in  het  Tijdschr.  v.  N.  I.,  
 Jaarg.  V I .,  D.  H I ,  bl.  2 1 7 ,  en  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  590. 
 hebben,  zoodat  de  meeste  vreemdelingen  hier  een  bleek,  uitgeteerd  
 en  dikbuikig  voorkomen  erlangen.  Beide  deze  ziekten  worden  toe*  
 «■eschreven  aan  de  vele  mineraal-deelen,  die  hier  het  water  met  
 zieh  voert;  of  al  dan  niet  teregt,  moet  ik  in  het  midden  laten  1). 
 Al  de  rivieren  van  Landak  voeren  stofgoud  met  zieh,  en  op  
 sommige  plaatsen  wordt  het  in  milden  overvloed  gevonden,  zoo  als  
 in  een  riviertje  te  Ontoro,  waar  men  zegt  dat  een  man  in  tien  
 dagen  tijds  een  bongkal  goud  kan  verzamelen  2).  Kleine  goud-  
 wasscherijen  bestaan  op  verschillende  plaatsen;  de  voornaamste  is  
 die  van  Belentian,  welke  sedert  1823  door  Chinezen  van  Mandor,  
 doch  met  voorschotten  en  voor  rekening  van  het Nederlandsch Gouvernement, 
   wordt  bewerkt.  Behalve  de  mijnen  van  Mandor  is  zij  in  
 het  gebied  der  Kapoeas  de  eenige  van  de  soort  die  nams  of  groote  
 mijnen  genoemd  worden,  terwijl  al  de  overige  in  de  bovenlauden  
 tot  de  sangsa’s  of  kleine  mijnen  gerekend  worden.  Ik  zal  beider  
 onderscheid  elders  nader  aanwijzen  3). 
 De  voornaamste  plaatsen  voor  het  zoeken  van  diamanten  zyn  
 aan  de  Batang-oeloe  of  rivier  van  Djamboe,  maar  men  zegt  dat  zij  
 alleen  aan  de  oevers  dezer  rivier  zelve,  niet  aan  de  takken  die  zieh  
 in  haar  uitstorten  gevonden  worden  4).  Landak  is  niet  het  eenige  
 gewest  van  Borneo  dat  deze  kostbare  delfstof  oplevert;  men  vindt  
 ze  ook  in  de  aangrenzende  landen  van  Sangouw  5)  en  Serawak  6) ,  
 en  bovendien  aan  den  Zuid-oosthoek  des  eilands  in  Tanah-laut,  
 Pegatan  en  Koesan  7).  Doch  geene  dezer  streken  heeft  daardoor  
 zoo  groote  vermaardheid  als  Landak  verworven,  en  het  schijnt  mij  
 daarom  toe  hier  de  meest  geschikte  plaats  te  zijn,  om  over  de  
 diamanten  van  Borneo  in  eenige  nadere  bijzonderheden  te  treden. 
 De  diamanten  van  Borneo  zijn  lang  beroemd  geweest  als  met  
 die  van  Indie  en  Brazilie  in  overvloed  en  schoonheid  wedijverend;  
 zij  waren  van  den  aanvang  af  het  voornaamste  voortbrengsel,  dat 
 J)  Ritter,  bl.  1 5 8 ,  Tobias  Bijl.  HS.,  bl.  4 , van Lijnden N. T., bl.  554. 
 *)  Gronovius, bl.  3 3 8 ,  Ritter, bl. 157.  Men schat  een  bongkal op  24 
 of  25  Spaansche  matten. 
 »)  Yan  Lijnden  N.  T .,  bl.  6 1 4 ,  615,  Off.  Stukk.  H S .,  bl.  1 5 5 ,  1 7 2 ,  
 181  ,  2 2 5 ,  3 4 1 ,  342. 
 *)  Gronovius, bl.  3 3 8 ,  Ritter, bl. 157. 
 *)  Zie  boven, bl.  45. 
 6)  Low, p.  26—28. 
 7)  Horner,  bl.  1 0 5 ,  112— 1 1 6 ,  Natuurk.  Tijdschr.  v.  N.  Indiö,  Jaarg.  
 I I ,  bl.  30 ,  Jaarg.  I I I ,  bl.  316—3 2 1 ,  Indisch  Magazijn,  2e  twaalftal,  n°.  
 11  en  1 2 ,  bl.  6 5 ,  Schwaner  T.  B.  G .,  bl.  3 5 0 ,  361.  ,