
 
        
         
		zijn  uiterst  schraal.  Hij  zegt  dat  de  Sultan  in  magt  verre  moest  
 onderdoen  yoor  dien  van  Banjer-massin  en  niet  meer  dan  1000  
 gewapende  mannen  kon  op  de  been  brengen,  die  echter  van  schiet-  
 geweer  voorzien  waren,  Wat  te  Banjer-massin  niet  het  geval  was.  
 Hij  voegt  er  b ij,  dat  hier  de  voornaamste  markt  was  van  de  diamanten  
 van  Landak  en  de  kostbare  Borneosche  kamfer.  Om  de  
 eerste  magtig  te  worden  en  te  verhinderen,  dat  vreemde  volken  
 regtstreeks  met  die  van  Landak  kwamen  handelen,  liet  de  Sultan  
 altijd  eenige  wel  bemande  oorlogspraauwen  voor  den  mond  der  La-  
 wei-rivier  kruisen,  zoodat  die  van  Landak  wel  genoodzaakt  waren  
 hem  de  grootste  en  beste  steenen  tegen  de  prijzen,  die  hij  daar-  
 voor  geven  wilde,  af  te  staan.  Nogtans  gebeurde  het  wel,  dat  
 vaartuigen  van  Bantam  en  Djohor,  de  waakzaamheid  der  kruisers  
 verijdelende,  de rivier opvoeren,  omhunne waren  tegen  goud  en  diamanten  
 te  ru ilen ;  en  de  inboorlingen  bedienden  zieh  te  liever  van  
 die  gelegenheid,  daar  de  magt  van  den  Sultan  niet  groot  genoeg  
 was,  om  op  zoo  verren  afstand  zeer  te  vreezen  te  zijn.  De  Roy  
 verheft  zeer  de  schoonheid  der  Dajaksche  meisjes,  en  zegt  dat  de  
 vorsten  en  grooten  van  Sukkadana  hunne  harems  bij  voorkeur  met  
 vrouwen  uit  de  binnenlanden  bevolkten  1).  Yalentijn  voegt  bij  deze  
 door  hem  overgenomen  berigten  alleen  nog,  dat  de  negerie  Sukkadana  
 te  dier  tijde  niet  meer  dan  500  of  600  huizen  telde.  Of-  
 schoon  het  tijdvak,  waarvan  wij  hier  spreken,  dat  was  van  haren  
 grootsten  bloei,  moet  men  zieh  dus  wel  wachten,  haar  werkelijk  
 gewigt  af  te  meten  naar  den  glans,  die  haar,  in  de  historische  
 overleveringen  der  inboorlingen,  als  de  oude  hoofdplaats  van  Borneo’s  
 Westkust  omstraalt. 
 Nadat  de  Engelsche  kapitein  zijne  zaken  te  Sukkadana  had  afge-  
 daan,  vergezelde  hem  de  Roy  naar  Malakka,  vanwaar  hij  zieh  ver-  
 volgens  naar Atjin  op  Sumatra begaf2).  Het  is  hier  de  plaats  niet om  
 hem  verder  op  zijne  zonderlinge  loopbaan  te  volgen.  Van  den  Pa-  
 ngeran  Marta-ning-rat  is  mij  verder  niets  bekend.  Wat  ik  hier  van  
 hem  verhaald  heb,  verspreidt  over  den  gang  der  gebeurtenissen  op  
 Borneo’s  Westkust geen  lic h t,  en  blijft  dus  eene  geheel  op  zieh  zelf  
 staande  bijzonderheid,  die  echter  als  bijdrage  tot  de  kennis  van  de  
 kuiperijen  en  kabalen  aan  de inlandsche  hoven  niet  zonder  belang  is- 
 *)  De  Roy  ,  bl.  132. 
 *)  De  Ro y ,  bl.  129— 131.  Yalentijn,  bl.  2 3 9 ,  heeft  schier  uit3luiterd  
 uit  de  Roy  geput. 
 Kort  na  het  bezoek  van  de  Roy,  brak  over  Sukkadana  een  he-  
 vig  onweder  los,  dat  aan  de  zaken  van  Borneo’s  Westkust  eene  
 geheel  andere  gedaante  gaf,  en  waarbij  wij  de  Oost-Indische  Compagnie, 
   welligt  door  de  vertoogen  van  de  Roy  en  den  bloei  van  
 den  handel  der Engelschen  op  Sukkadana  op  het  gewigt  dezer  kust  
 meer  opmerkzaam  geworden,  op  nieuw,  en  met  meer  nadruk  dan  
 vroeger,  handelend  zullen  zien  optreden.