
 
        
         
		Wanneer  wij  het  niet  zeer  geloofwaardige  verhaal  van  sommi-  
 g e n ,  dat  de  diamant  in  het  Matansche  zelf  gevonden  en  door  den  
 vinder  den  Sultan  van  dat  rijk  ten  geschenke  aangeboden  werd,  
 ter  zijde  stellen,  komen  de  verschillen  berigten  tlaarin  overeen,  
 dat  deze  kostbare  steen  uit  handen  van  den  Pangeran  van  Landak  
 in  die  van  den  Sultan  van  Sukkadana  overging ;  doch  omtrent  de  
 wijze,  waarop  dit  geschiedde,  zijn  door  Europescbe  schrijvers  twee  
 onderling  strijdige  verhalen  te  boek  gesteld.  Volgens  het  eene  
 zou  een  Landaksche  vorst,  bij  gelegenheid  van  zijn  huwelijk  met  
 eene  prinses  van  Sukkadana,  den  diamant  als  een  bewijs  van  
 vriendschap  aan  den  Sultan  van  dat  rijk  geschonken  hebben  *) ; 
 daar  naar  Landak  terug,  dien  steen  weder  medenemende;  —   de  geweld-  
 dadige  inval  der  Sukkadaners  in  het  Landaksche  om  daarover  wraak  te  
 nemen;  de  weder-bemagtiging  van  den  diamant  door  hen  ter  dier  gelegenheid  
 ;  —   het inroepen  der hulp van den  Sultan  van Bantam  door  den Yorst  
 van  Landak,  om  zieh  wederkeerig  te  kunnen  wreken  ,  onder  belofte  van  
 hem  steeds  als  zijn  leenheer  te  zullen  erkennen,  en  het  tüchtigen  van  Sukkadana  
 ,  ten  gevolge  van  dien ,  door  de  magt  der  O.  I.  Compagnie,  ver-  
 eenigd  met  de  Bantammers,  in  1686  plaats  gehad  hebbende,  zijn  allen  
 daadzaken ,  trouw  naar  die  overlevering  geschetst.”  Ik  moet  hierbij  alleen  
 aanmerken  dat  de  bedoelde  tuchtiging  van  Sukkadana,  hier,  blijkens  Va-  
 lentijn  en  anderen,  ook  Bitter  zelven  in  de  „Indische  h e r in n e r in g en b l.  
 1 7 5 ,  dertien  jaren  te  vroeg  is  gesteld.  Voor  ’t  overige  maakt  ook G-. Mülle 
 r ,  bl. 289,  gewag  van  eene  andere  overlevering,  volgens welke  de diamant  
 bij  gelegenheid  van  het  huwelijk  eener  Landaksche  prinses  met  eenen  prins  
 van  Sukkadana  in  handen  der  vorsten  van  laatstgenoemd  rijk  zou  geko-  
 men  zijn;  en  het  is  deze,  meer  met  het  gewone  verhaal  overeenstemmende  
 versie,  die,  in  verband  met  de  meening,  dat  de  diamant  reeds  in  het  
 bezit  van  Giri  Koesoema  zou  geweest  zijn,  hem  op  het  denkheeld  heeffc  
 gebragt  der  allegorische  verklaring,  reeds  bl.  142  met  een  woord  vermeld,  
 en  die  hierop  nederkomt:  „ Poetri  Boenkoe  ,  dochter  en  erfgename  van 
 Landak,  zeer  schoon  van  gestalte  en  uitmuntend  door  verstand,  trok  de  
 opmerkzaamheid  van  den  Panembahan  Giri  Koesoema,  vorst  van  Soengei  
 en  Sukkadana,  tot  zieh,  die  om  hare  hand  aanhield.  Batoe  Praboe,  in  
 den  beginne  niet  gezind  om  de  erfgename  van  Landak  aan  eenen  regereh-  
 den  vorst uit  te  huwen,  bewilligde  hierin  eindelijk  en  begeleidde  zijne  dochter  
 op  de  reis  naar  Soengei,  waar  hij  de  bruid  aan  hären  aanstaanden  gemaal  
 overgaf,  en  de  grootste  en  kostbaarste  schat,  welken  Landak  bezat,  aan  
 Sukkadana  overging.”  Deze  verklaring  sebijnt  mij  niets  dan  eene  ijdele  
 vernufts-speling,  onbestaanbaar  met  den  tijd,  waarin  door  de  overlevering  
 zelve,  waarop  zij  steunt,  het  vinden  van  den  diamant  geplaatst  wordt. 
 ')  Gronovius,  bl.  3 4 0 ,  die  in  strijd  met  het  boven,  bl.  140,  gezegde,  
 den  Segima  en  den  Danau  Badja  voor  denzelfden  steen  houdt,  maar daar-  
 entegen  van  een  kleineren  diamant,  dien  de  Landaksche  vorst  bij  dezelfde  
 gelegenheid  als  huwelijksgift  aan  zijne  bruid  zou  gegeven  hebben,  onder  
 den  naam  van  Sepale,  gewaagt.  Dat  een  diamant  van  zoo  onberekenbare  
 waarde  als  een  vrijwillig  gesebenk  aan  den  Sultan  van  Sukkadana  zou  
 gegeven  zijn,  is  op  zieh  zelf  reeds  niet  waarschijnlijk;  en  ook  dit  doet  de 
 volgens  de  andere,  die  vrij  wat  meer  gezag  heeft,  en  zieh  beter  
 in  den  van  elders  bekenden  gang  der  gebeurtenissen  voegt,  zou  zij  
 zieh  als  volgt  hebben  toegedragen. 
 Nadat  de  Pangeran  van  Landak  reeds  menig  gevaar,  dat  hem  
 om  den  wille  van  zijnen  diamant  bedreigdhad,  gelukkig  was  door-  
 geworsteld,  bedacht  eindelijk  de  Sultan  van  Sukkadana  1)  een  plan  
 om  zieh  daarvan  meester  te  maken.  Deze  Vorst  had  eene  dochter,  
 d ie,  hoewel  reeds  vrij  bejaard,  nog  ongehuwd  was.  Een  plegtig  
 gezantschap  verscheen  uit  zijnen  naam  te Monggo,  om  deze  prinses  
 aan  Nia  Abbas,  den  jongeren  broeder  des  regerenden  Pangerans,  
 als  bruid  aan  te  bieden,  doch  onder  de  duidelijk  en  krachtig  uit-  
 gedrukte  voorwaarde,  dat  hij  den  diamant  als  bruidschat  zou  me-  
 debrengen.  De  Pangeran,  minder  vereerd  door  het  aanbod,  dan  on-  
 tevreden  over  de  voorwaarde,  durfde  echter  het  voorstel  van  zijnen  
 magtigen  leenheer  niet  afslaan.  Met  den  titel  van  Radin  bekleed,  
 en  door  een  talrijken  stoet  begeleid,  vertrok  Nia  Abbas  met  het  
 kostbaar  kleinood  naar  Sukkadana,  waar  hij  met  veel  luister  in-  
 gehaald,  tot  Pangeran  verheven,  en  met  des  Sultans  dochter,  die  
 alles  behalve  schoon  en  beminnelijk  was,  door  den  echt  verbonden 
 schaal  ten  voordeele  van  Bitters  verhaal  overslaan.  Maar  bovendien,  ho8  
 is  dan  ,  volgens  Gronovius,  het  ontstaan  van  den  oorlog  tusschen  Sukkadana  
 en  Landak  te  verklären ?  De  uitgegeven  tekst  van  zijn  verslag  is hier  
 zeer  onvolledig;  maar  in  het  HS.,  bl.  4 ,   leest  men  daaromtrent  het  vol-  
 gende:  De  Landaksche  prins,  van  wien  in  den  tekst  is  gesproken,  zou,  
 ten  gevolge  van  zijn  huwelijk,  den  troon  van  Sukkadana  bestegen hebben,  
 en  inmiddels  de  regering  over  Landak  aan  zy'ne  vrouw,  fe- Batoe  Bonkok  
 geheeten,  — hebben  toevertrouwd,  doch  haar  later  van  Monggo  hebben  
 laten  weghalen,  om  de  beide  rijken  onder  een  gemeenschappelijk  bestuur  
 te  brengen.  Dit  zou  bij  de  hoofden  van  Landak  groote  ontevredenheid  
 gewekt  en  hen  genoopt  hebben  de  hulp  van  Bantam  in  te  roepen.  Indien  
 nu  met  deze  Batoe  Bonkok,  wat  ontwijfelbaar  schijnt,  Batoe  Boenkoe,  
 de  echtgenoot  van  Giri  Koesoema  bedoeld  is ,  dan  wordt  dit  verhaal  door  
 de  berigten  in  ons  derde  hoofdstuk  en  de  omstandigheid,  dat  de  oorlog  
 van  Bantam  met  Sukkadana  zeker  wel  70  jaren  na  den  dood  dier  Yorstin  
 is  uitgebroken,  voldoende  wederlegd.  De  vraag  blijft  slechts,  of  zoo  schro-  
 melijke  verwarring  werkelijk  in  de  inlandsche  overleveringen  heerscht,  dan  
 wel  de  berigtgever  zelf  die  door  misverstand  en  achteloosbeid  heeft  te  
 weeg  gebragt. 
 *)  Bitter  noemt  hem,  bl.  1 7 1 ,  Mahmoed ;  doch  een  vorst  van  dien  
 naam  komt  noch bij  Müller,  noch  bij  Netscher  onder  de  Sultans  van  Sukkadana  
 voor.  Men  denke  aan  eene  verwisseling  der  weinig  verschillende  
 namen  Mahmoed  en  Mohammed ;  want  het  kan  niet  twijfelachtig  zijn  of  
 de  gebeurtenissen  ,  die  ik  ga  verhalen,  hadden  plaats  onder  de  regering  
 ven  Mohammed  Zeinoe’d-din.