
 
        
         
		de  Sultan  van  Goenong-Teboer  vcrklaarde,  dat  deze  menschen  hem  
 toebehoorden,  en  liet  ze  opeischen,  onder  bedreiging  van  geduchte  
 wraak.  De  vorst  van  Tandjong,  bevreesd  voor  de  grootere  magt  
 van  zijnen  nabuur,  was  op  bet  punt  aan  dien  eisch  te  voldoen,  
 toen  de  Nederlandsche  Commissarissen  aankwamen.  Na  eene  körte  
 onderhandeling  werden  de  schipbreukelingen  met  eene  praauw  aan  
 boord  van  de  schooner  gebragt,  die  daarop  naar  Goenong-Teboer  
 vertrok,  om  van  den  Sultan  verantwoording  te  eisclien  ten  opzigte  
 van  zijn  jegens  de  Engelschen  gehouden  gedrag.  Deze  beweerde,  
 dat  hij  te  vergeefs  op  een  gelukkigen  dag  gewacht  had,  om  de E ngelschen  
 naar  Makasser  te  doen  yervoeren,  dat  hij  ze  van  den vorst  
 van  Tandjong  had  teruggeeischt,  uit  vrees  dat  deze  hen  aan  den  
 Sultan  van  Koetei  zou  uitleveren,  die  wegens  het  gebeurde  met  
 den  heer  Murray  zeer  op  de  Engelschen  gebeten  was,  en  dat  de  
 lasjkars  zieh  uit  eigen  beweging  naar  Soeloe  en  Boelongan  hadden  
 begeven;  terwijl  hij  tevens  al  de  goederen,  die  aan  kapitein Brownrigg  
 behoorden,  teruggaf  1).  Bij  deze  gelegenheid  werden  de  over-  
 eenkomsten  met  de  vorsten  van  Berouw  vernieuwd,  en  werden  zij  
 voorloopig  gesteld  onder  het  administratief  gezag  van  den  Resident  
 ter  Zuid-oostkust  van  Borneo,  terwijl  hun  het  voeren  der  Nederlandsche  
 vlag  werd  vergund  2).  Den  27ston  October  verliet  de  schooner  
 Tandjong,  en  bereikte  den  l ö den  November  Banjer-massin,  
 waar  de  commissie  aan  den  heer  Weddik  verslag  deed  van  hare  
 verrigtingen,  terwijl  de  schipbreukelingen  op  kosten  der Nederland-  
 sehe  regering  naar  Java  werden  gebragt  3). 
 Inmiddels  was  door  de  laskars,  die  met  de  praauwen  van  Soeloe  
 vertrokken  waren,  het  gebeurde  met  de  Premier  ter  kennis  geko-  
 men  van  den  heer  Wyndham,  een  Engelschman  op  dat  eiland  ge-  
 vestigd,  en  door  diens  tusschenkomst  van  Sir  Edward  Beicher,  die  
 met  het  Engelsche  oorlogschip  Samarang  te  Manilla  lag  4).  Kapi- 
 *)  Van  Capellen  Bydr., bl.  7 7 , 7 8 ,  8 8—96. 
 *)  Temminck",  p.  190,  van  Capellen  Bijdr.,  bl.  94 ,  95. 
 8)  Van  Capellen  Bijdr., bl.  97. 
 *)  Beicher,  I ,   p.  201  , 205. 
 tein  Beicher  begaf  zieh  dadelijk  naar  Soeloe,  en  een  afgevaardigde  
 van  den  Sultan  met  zieh  nemende,  haastte  hij  zieh  naar  Goenong-  
 Teboer,  waar  hij  den  309tcn December  1844  aankwam.  Op  de  pa-  
 lissaden,  die  de  kathpong  omgaven,  zag  hij  eene menigte  kleine  IIol-  
 landsche  vlaggen  ten  toon  gespreid.  De  Sultan  zond  dadelijk,  ter  
 verwelkoming  ven  den  Britschen  officier,  een afgevaardigde,  die,  toen  
 hij  bemerkte,  dat  de  Engelschen  weigerden  te  saluëren,  aleer  zij  
 wisten  of  de  plaats  in  de  magt  der Holländers  was,  alle  betrekking  
 tusschen  Goenong-Teboer  en  het  Nederlandsch  Gouvernement  geheel  
 verloochende.  Sir  Edward  bragt  vervolgens  den  Sultan  een  plegt-  
 statig  bezoek,  ontving  van  hem  voldoende  verklaringen  aangaande  
 het  lot  der  schipbreukelingen,  over  wier  ongeduld  en aanmatiging de  
 vorst  zieh  zeer  beklaagde,  en  vernam  van  hem ,  dat  zij  reeds  door  
 een  Ilollandsche  oorlogsschooner  waren  afgehaald.  Daarop  vroeg  hem  
 de  Sultan,  waarom  hij  geweigerd  had  hem  te  saluëren  onder  de  
 Ilollandsche  vlag,  tevens  met  die  vraag  het  verzoek  om  eene Engelsche  
 vlag  verbindende.  Sir  Edward  antwoordde,  dat  h ij,  tenzij  aan  
 eenige  bijzondere  mogendheid  onderworpen,  die  in  dat  geval  eene  
 magt  zou  zenden  om  hare  vlag  te  beschermen,  wettiglijk  slechts  
 zijne  eigene  banier  kon  hij sehen,  en  dat  Engeland  nooit  veroor*  
 loofde,  dat  zijne  vlag  werd  vertoond,  waar  zij  bij  eenige  mogelijk-  
 heid  ungestraft  zou  kunnen  geschonden  worden  ¡¡§  De  Britsehe  
 kapitein  vond  voor  het  overige  de  ontvangst  des  Sultans  te  veel  be*  
 lovend,  om  er  geene  partij  van  te  trekken.  Ilij  liet  zieh  door  den  
 Sultan  de  contracten  met  het  Nederlandsch  gezag  en  zijne  corres-  
 pondentie  met  de  autoriteiten  te Banjer-massin  voorleggen,  en  nadat  
 deze  vorst  hem  plegtig  verzekerd  had,  dat  hij  geene  verbindtenis-  
 sen met vreemde  natiën had  aangegaan,  die  hem  tot  meer dan  vriend-  
 schappelijke  ontvangst  en  toelating  ten  handel  verpjigtten,  stelde  
 Sir  Edward  een  kort  document  op,  waarbÿ  zieh  de  Sultan  gezind 
 *)  Ik  houd  dit  voor  eene  welverdiende  les.  ’t Is  voor  de  nationale  eer  
 ongetwijfeld  gevaarlijk  de  Nederlandsche  vlag  te  doen  voeren  door  hoofden,  
 bereid  om  haar  bij  de  geringste  aanleiding  te  verloochenen,  wanneer  de  
 magt  om  haar  te  handhaven  ontbreekt.