
 
        
         
		ken.  Nadat  hij  hun  zijn  voornemen  medegedeeld,  en  hun  te  kennen  
 gegeven  had,  dat  hij  het  bestuur  over  Sambas  aan  zijnen  
 schoonbroeder  Radin  Soleiman  en  aan  hen  drieën  wilde  overlaten  ,  
 stelden  zij  hem  Yoor  om  Radin  Soleiman  te  doen  roepen,  terwijl  
 zij  den  twijfel  van  den  Ratoe  of  hij  wel  zou  willen  komen,  met  
 de  verzekering  van  zijne  trouw  beantwoordden.  De  mantri’s  spoed-  
 den  zieh  daarop  naar  Kota-bandar  tot  Radin  Soleiman,  dien  zij  
 niet  zonder  moeite,  en  na  hernieuwde  bezwering  van  de  zuiverheid  
 hunner  bedoeliDgen,  overhaalden  hen  met  zijne  gemalin  te  volgen;  
 hij  vorderde  zelfs,  dat  hunne  vrouwen  en  kinderen,  als  een  on-  
 derpand  hunner  trouw,  den  togt  zouden  vergezellen. 
 Toen  Radin  Soleiman  bij  den  Ratoe  gokomen  was,  zeide  deze:  
 »lk  ga  verhuizen  naar  Selakouw;  g ij,  die  achter  blijft  om  het  land  
 te  besturen,  draag  goede  zorg  voor  mijne  onderdanen.”  Radin  Soleiman  
 beloofde  hem  zijne  voorschriften  op  te  volgen,  en  ontving  
 tevens  van  hem  twee  kanonnen  en  twee  lilla’s  ten  geschenke,  als  
 teekenen  van  het  hem  opgedragen  vorstelijk  gezag  en  tevens  als  
 middelen  om  het  te  handhaven  1).  De  Ratoe  vertrok  daarop  naar  
 Selakouw,  en  werd  niet  lang  daarna  door  zijnen  broeder  Pangeran  
 Mangkoe-rat,  die  thans  te  laat  inzag  dat  hij  verkeerd  had  gehan-  
 deld  en  zieh  waarschijnlijk  niet  langer  kon  handhaven,  derwaarts  
 gevolgd  2).  Radin  Soleiman  bleef  drie  jaren  te  Kota-bandar  geves*  
 tig d ,  en  verlegde  toen  den  zetel  van  zijn  rijk  naar  Loeboek-ma-  
 doeng,  waar  hij  eene  versterkte  negerie  bouwde  3).  Bij  deze  gele-  
 genheid  werd hem door  al  zijne  mantri’s  de  titel  gegeven  van  Sultan  
 en  de  naam  van  Mohammed  Tsafioe’d-din,  in  navolging  van  dien  
 van  zijnen  oom,  den  Sultan  van  Sukkadana  4).  Zijn  eerste  staats*  
 dienaar  of  rijksbestierder,  die  z ieh ,  insgelijks  naar  eenen  oom  van  
 moeders  zijde  te  Sukkadana,  Radin  Abdoe’l-Wahhab  noemen  liet,  
 ontving  den  titel  van  Pangeran  Bandahara  (schatbewaarder),  die  nog  
 steeds  te  Sambas  door  den  voornaamsten  mantri  gevoerd  wordt  5).  
 De  afstammelingen  van  Sultan  Mohammed  Tsafioe’d-din  regeren  
 tot  op  den  huidigen  dag  te  Sambas.  Het  blijkt  uit  het  hier  mede-  
 gedeelde  verhaal,  dat  dit  vorstelijk  huis  door  zÿnen  stamvader 
 *)  Netscher,  bl.  4— 11,  
 s)  Netscher ,  bl.  13. 
 8)  Ook  van  deze  plaats  is  de  ligging  onbekend.  
 *)  Netscher,  bl.  1 2 ,  15. 
 ’)  Zie  Francis,  bl.  16. 
 Radja  Tengah  met  dat  van  Broenei  en  door  zijne  stammoeder  
 Ratoe  Soeria  Koesoema  met  dat  van  Sukkadana  verwant  is  1). 
 Ons  verhaal  keert  thans  naar  Sukkadana  tc ru g ,  waar  Sultan  
 Mohammed  Tsafioe’d-din  lang  en  vreedzaam  regeerde.  Hij  beij verde  
 zieh  zeer  om  den  handel  van  Sukkadana,  die  door  de  oorlogen  
 zijner  moeder  eenigzins  geleden  had,  weder  op  te  beuren.  Yooral  
 de  Engelscben  begonnen  te  dier  tijde  op  Sukkadana  handel  te  drij-  
 ven  en  vestigden  er  zelfs  eene  faktorij  2).  Daarentegen  geraakte  
 onder  zijne  regering  Kota-lama  geheel  en  al  in  verval,  terwijl  de  
 hevolking  zieh  deels  naar Matan,  deels  naar  Sukkadana  verstrooide.  
 De  Sultan  betoonde  zieh  een  ijverig  Muzelman  en  verwierf zieh  bij  
 zijne  onderdanen  den  eervollen  bijnaam  van  Sultan  jang  ati  brisih,  
 d.  i.  de  opregte  van  hart.  Zijn  dood  schijnt .na  het  midden  der  
 17de  eeuw  te  hebben  plaats  gehad,  terwijl  hij  achter  Meliouw,  op  
 den  Boekit-Laut,  werd  begraven  3). 
 Pangeran  Moeda,  de  eenige  zoon  van  Sultan  Tsafioe’d-din,  was  
 eenige jaren  vöör  zijnen  vader  overleden;  hij  had  echter  een  zoon  
 nagelaten,  die  tot  troonsopvolger  bestemd,  maar  bij  den  dood  zijns  
 grootvaders  nog  minderjarig  was.  De  Pangerans  Djaga  en  Djaga  di  
 Laga,  beide  zonen  van  Radin Koesoema,  eenen  broeder  van  Panem-  
 bahan  Giri  Koesoema,  en  naaste  bloedverwanten  van  den  jongen  
 Vorst,  maakten  zieh  op  eigen  gezag  van  het  bestuur  meester,  
 ofschoon  zij  zieh  later  door  de  mantri’s  de  waardigheid  van  Rijks*  
 bestuurders  lieten  opdragen.  Toen  echter  de  jonge  prins  meerder-  
 jarig  geworden  wa s,  aanvaardde  hij  in  persoon  de  regering,  onder  
 den  titel  van  Mohammed  Zeinoe’d-din,  Sultan  van  Skoesor  4). 
 Onder  de  regering  van  dezen  nieuwen  Vorst  vertoonde  zieh  te 
 *)  Vgl.  Tijdschr.  v.  N.  I .,  Jaarg.  I X ,   Dl.  I l l ,   bl.  233. 
 *)  Zie  Inleiding,  bl.  XLYI. 
 )  G.  Muller,  bí.  3 3 6 ,  337.  Deze  schrijver  stelt  den  dood  van  Sultan  
 Tsafioe’d-din  in  1677.  Er  is  alle  reden  om  te  denken,  dat  zijne  chronologie  
 hier  e n 'vervolgens  den  loop  der  gebeurtenissen  een  20  à  25tal jaren  
 vooruitsnelt.  Het  berigt  van  denzelfden  schrijver  aangaande  een  oorlog  door  
 Sultan  Tsafioe d-din  met  Eandak  gevoerd,  heb  ik  niet  durven  opnemen  ,  
 omdat  ik  geloof  dat  het  op  eene  verwarring  met het  gebenrde  onder  Sultan  
 Zeinoe’d-din  berust,  waarover  beneden. 
 )  G.  Muller,  bl.  338.  Aangaande  den  oorsprong  van  den  titel  Sultan  
 of  Katoe  van  Skoesor  geeft  hij  geene  opheldering.  "Van  de  tusschenrege-  
 ring  der  Pangerans  Djaga  en  Djaga  d iL a g a ,  die  volgens Muller  van  1677  
 tot  1694  zou  geduurd  hebben,  weet  de  Maleische  kronijk  bij  Netscher,  bl.  
 1 5 ,  niets.  Ook  doet  zÿ  Sultan  Zeinoe’d-din  als  den  zoon  van  Sultan  Tsafioe’d 
 din  voorkomen.