
 
        
         
		bondgenooten,  Sultan  Ibrahim  van  Salangor,  en  de  hoofden  van  
 Naning  en  Rumbo,  het  beleg  voor  Malakka,  dat  aan  alle  kanten,  
 behalve  de  zeezijde,  werd  ingesloten.  Bij  volslagen  gebrek  aan  
 schepen  en  krijgsvolk  bevond  zieh  de  Indische  Regering  in  de  uiter-  
 ste  verlegenheid,  toen  den  4den  Maart  1784  een  eskader  van  zes  
 schepen,  onder  bevel  van  den  Kapitein-Commandeur  van  Braam,  
 uit  het  moederland  gezonden  om  het  wankelend  gezag  der  Compagnie  
 te  helpen  schrägen,  ter  reede  van  Batavia  verscheen.  DeCom-  
 mandeur  van  Braam  vertrok  zoo  spoedig  mogelijk  met  vier  zijner  
 schepen,  waarbij  de  Compagnie  eenige  kleinere  vaartuigen  voegde,  
 tot  ontzet  van  Malakka.  Den  18den  Junij  werd  eene  landing  beproefd  
 nabij  Telok  Katapang,  waar  de  hoofdmagt  des  vijarids  onder  Radja  
 Hadji  gelegerd  was.  Deze  onderneming  gelukte  volkomen;  na  een  
 kort  doch  hevig  gevecht  sloegen  de  Boeginezen  op  de  vlugt,  en  hun  
 aanvoerder  bleef  dood  op  het  slagveld  liggen  *).  De  Salangorezen,  
 die  de  stad  aan  de  andere  zijde  hadden  ingesloten,  verwijderden  
 zieh  in  stilte  gedurende  den  nacht;  maar  het  Nederlandsch  eskader  
 vervolgde  hen  derwaarts  en  behaalde  hier  nogmaals  eene  volkomene  
 zegepraal.  Sultan  Ibrahim  vlugtte  naar  het  gebergte,  en  werd  door  
 de  Nederlanders  vervallen  van  de  regering  verklaard ,  terwijl  zijne  
 kroon  aan  Radja  Mohammed  A li,  een  uit  Siak  verdreven  Vorst  2)  
 en  bondgenoot  der  Compagnie,  geschonken  werd  3). 
 Nu  bleef  nog  de  tuchtiging  van  Riouw  over,  waar  inmiddels  
 Radja  A li,  de  broeder  van  den  gesneuvelden  Onderkoning,  de  teu-  
 gels  van  het  bewind  had  in  handen  genomen.  Den  238ten  October  
 1784  verscheen  de  Nederlandsche  vloot  voor  Riouw,  en  weldra  begonnen  
 de  vijandelijkheden,  waaraan  de  eigenlijke  soeverein  van  
 Riouw,  Mahmoed  Riajat  S jah ,  Sultan  van  Djohor  en  Pahang,  die  
 inmiddels  den  sedert  1711  te  Riouw  gevestigden  zetel  van  het  Ma-  
 leische  rijk  naar  Lingga  verplaatst  had  ,  geen  deel  nam  4).  Ook 
 *)  Vandaar  de  naam  van Marhoem di Telok Katapang,  volgens Netscher,  
 bl.  1 5 ,  hem  na  zijnen  dood  geschonken./ 
 s)  Hij  wordt  ten  onregte  door  sommige  der  zoo  aanstonds  te  melden  
 schrijvers  een  Atjinees  genoemd. 
 8)  Zie  over  deze  wapenfeiten  Kronijk  van  Riouw,  t.  a.  p.,  bl.  81  8 6 , 
 Begbie,  Malayan  Peninsula, p.  65—7 0 ,  Newbold, Straits-settlements,  I I , p.  
 3 1 ,  48,  J. C. Baane,  Reis  in Oost-Indie, bl.  125—176, 2 90—327, de Jonge,  
 Geschied.  van  het  Ned.  Zeewezen,  V I ,  I ,   bl.  185—2 0 8 ,  van Kampen III,  
 bl.  320— 326. 
 *)  Rottger,  Berigten  omtrent  Indie,  bl.  1 7 2 ,  van  de  Velde,  bl.  7 1 ,  
 Begbie,  Malayan  Peninsula,  p.  7 0 ,  Newbold,  t.  a.  p .,  p.  48. 
 % 
 hier  bleef  de  fortuin  de  Nederlandsche  wapenen  getrouw.  Na  zcer  
 gevoelige  verliezen,  maakte  zieh  Radja  Ali  in  den  nacht  tusschen  
 30  en  31  October  met  zijne  voornaamste  aanhangers  tot  de  vlugt  
 gereed,  en  had  het  geluk  aan  de  waakzaamheid  der  onzen  te  ont-  
 snappen.  Den  10den  November  daaraanvolgende  sloot  van  Braam  
 een  contract  met  Sultan  Mahmoed,  waarbij  hij  zieh  als  vasal  der  
 Compagnie  erkende,  terwijl  het  Onder-koningschap  der  Boeginezen  
 vernietigd,  het  verblijf  aan  alle  personen  van  dien  landaard  op  
 Riouw  ontzegd,  en  de  vestiging  aldaar  van  eenen  Resident  en  eene  
 bezetting  van  wege  de  Compagnie  bepaald  werd  1). 
 Radja Ali  nam,  gelijk  te  verwachten was,  de  wijk  naar Mampawa,  
 de  eenige  plaats  waar  nog  een Vorst  van  zijn  geslacht  op  den  troon  
 zat.  De  Panembahan  Adi  Djaja  Koesoema,  die  reeds  vroeger,  in  
 weerwil  der  herhaalde  waarschuwingen  van  den  Resident  Stuart  te  
 Pontianak,  de  Boeginezen  op  Riouw  met  levensmiddelen  ondersteund  
 had,  ontving  zijnen  bloedverwant  met  open  armen.  Ofschoon  nu  
 Radja  A li,  om  den  Panembahan  niet  in  ongelegenheid  te. brengen,  
 Mampawa  spoedig  weder  verliet  en  zieh  in  het  rijk  van  Sukkadana  
 nederzette  2) ,  wist  echter  de  Sultan  van  Pontianak  de  hulp  door  
 Mampawa  aan  den  vijand  der  Compagnie  verleend  in  het  ongunstig-  
 ste  daglicht  te  stellen,  en  haar  op  te  ruijen  om  de  aanslagen  te  
 ondersteunen,  die  hij  zelf  tegen  Mampawa  in  den  zin  had  3).  De  
 verpligtingen  van  zijn  geslacht  jegens  het Mampawasche  vorstenhuis  
 geheel  vergetende,  had  hij  zieh  sedert  lang  alleen  herinnerd,  hoe  
 het  zijne  eigene  heerschzuchtige  plannen  had  gedwarsboomd,  en  
 naar  de  gelegenheid  gehaakt,  om  alsnog  Mampawa  voor  zijne  magt  
 te  doen  bukken  en  door  den  val  van  dat  rijk  den  bloei  van  
 Pontianak  te  bevorderen.  Nieuwe  redenen  of  althans  bruikbare  
 voorwendsels  tot  ongenoegen  hadden  den  ouden  wrevel  op  nieuw  
 aangewakkerd.  Reeds  sedert  1772  hadden  de  Sultan  van  Sambas  
 en  de  Panembahan  van  Mampawa  verschil  gehad  over  de  grens-  
 scheiding,  daar  beiden,  gelijk  later  zal  besproken  worden,  op  het  
 door  Chinesche  mijnwerkers  bewoonde  distrikt  Montrado  aanspraak  
 maakten.  Ten  gevolge  dezer  oneenigheden  verwoestten  die  van  Mam- 
 ')  Baane,  t.  a.  p .,  bl.  177— 189,  3 2 8—3 3 8 ,  de  J o n g e ,.  t.  a.  p .,  bl.  
 2 0 8—2 2 6 ,  van  Kampen  I I I ,  bl.  326. 
 *)  De  Jonge,  bl.  2 4 4 ,  2 4 8 ,  meent  ten  onregte  dat  hij  tot  de  expeditio  
 van  1787  te Mampawa  bleef;  ten  minste  strjjdt  dit  met  alle  andere  berigten. 
 *)  De  J onge,  t.  a.  p .,  bl.  2 4 4 ,  van Kampen  I I I ,  bl.  3 2 7 ,  G. Muller,  bl.  
 2 7 2 ,  3 4 5 ,  8 46 ,  Tobias,  bl.  54, Muntinghe,  bl.  1 7 3 , Hartmann  HS.  I ,   bl.  9. 
 I.  24