
 
        
         
		gcr  door  onze  landgenooten  vaak  »Spek-Maleijers”  genoemd.  In  be-  
 schaving  staan  zij  nog  ver  bij  de  overige  Maleijers  achter,  ofschoon  
 zieh  deze  in  het  algemeen  slechts  weinig  boven  den  Staat  der  bar-  
 baarschheid verheffen.  Zij  hebben  eene  donkere  kleur,  maar  zijn  wel-  
 gemaakt  en  sterk.  Zij  bezitten  groote  ligchaamskracht  en  niet minder  
 groote  behendigheid  in  het  hanteren  hunner  wapenen.  De  gedurige  
 wisselingen  en  gevaren,  waaraan  hunne  levenswijze  hen  blootstelt,  
 vormen hen  tot  een  hoogen  graad van  persoonlijken  moed  en onderne-  
 mingsgeest.  Doch  voor  het  overige  is  weinig  gunstigs  van  hunne  ze-  
 delijke  hoedanigheden te zeggen. Verraderlijk  en  hebzuchtig,  schromen  
 zij  niet  een  menschenleven  aan  hunne  wraak  of  hun  winslbejag  op  
 te  offeren.  Eene  daad  van  roof  of  plundering,  die  zij  met  de  hoop  
 van  straffeloosheid  kunnen  plegen,  blijft  zelden  ongedaan,  en  dik-  
 wijls  heeft  het  toeval  gruwelen  van  moord  en  plundering,  jaren  
 nadat  zij  gepleegd  waren,  aan  den  dag  gebragt. 
 Zoodanig  is  de  levenswijze  en  het  karakter  eener  bevolking,  die  
 de  natuur  zelve  als  tot  den  zeeroof  gevormd  h ee ft,  en  het  is  ge-  
 makkelijk  na  te  gaan,  dat  slechts  zeer  weinig  aanmoediging  noodig  
 is ,  om  den  visscher,  die  geene  gelegenheid  tot  roof  en  plundering  
 ongebruikt  laat,  welke  zijn  zwervend  beroep  hem  oplevert,  in  den  
 boekanier  van  professie  te  herscheppen.  Die  aanmoediging  en  de  wet*  
 tiging  als  het  ware  eener  neiging,  die  zelfs  onder  de  daarvoor  ongun-  
 stigste  omstandigheden  niet  ligt  geheel  onderdrukt  wordt,  erlangen  
 zij  niet  zelden  van  den  kant  der  Maleische  vorsten  en  grooten,  die  
 zieh  gaarne  door  hunne  tusschenkomst  verrijken,  en ,  onder  voor-  
 waarde  van  den  huit  met  hen  te  deelen,  niet  slechts  voor  hunne  
 rooverijen  de  oogen  luiken,  maar  hen  zelfs  door  voorschotten  in  
 Staat  stellen,  die  op  grootere  schaal  te  drijven.  Huwelijken  tus-  
 schen  de  Orang-laut  en  andere  Maleijers  zijn  bovendien  niet  zeld-  
 zaam,  en  meermalen  heeft  men  het  geval  zien  voorkomen,  dat  
 aanzienlijke  Maleijers,  door  de  dochters  hunner  hoofden  te  huwen,  
 leidslieden  dezer  zwervende  zeehewoners  geworden  zijn. 
 Ofschoon  de  Archipel  van  Riouw  de  voorname  verplijfplaats  dezer  
 Orang-laut  mag  genoemd  worden,  zijn  zij  ook  over  Banka,  
 Blitong  en  vele  andere  eilanden,  ja  over  alle  kusten  ,  op  welke  de  
 Maleische  taal  gangbaar  is ,  in  meerdere  of  mindere  mate  ver-  
 spreid  Wij  zullen  straks  zien,  dat  zij  in  het  tijdvak,  waarover 
 )  Dit  verslag  van  het  karakter  en  de  leefwijze  der  Orang-lant  heb  ik  
 met  eenige  bekorting  overgenomen  nit  mijne  vcrtaling  van  Iiorsfields  Verwij  
 hier  spreken,  ook  in  de  rivieren  en  kreken  van  Borneo’s  
 Westkust, alsmede op  de  Karimata-eilanden,  op  vele  punten  gevesligd  
 waren.  Vooraf moeten  wij  ous  nog  met  eene  andere  klasse  van  zee-  
 roovers  bekend  maken,  die  in  deze  periode  op  het  tooneel  der  ge-  
 schiedenis  van  Borneo’s  Westkust  optreedt. 
 De  wapenen  der  Compagnie  hadden  in 1 7 8 4 ,  door  een  gelukkigen  
 zamenloop  van  omstandigheden,  over  den  wederstand  der  Boegine-  
 zen  van  Riouw  gezegepraald,  en  zelfs  niet  lang  daarna  den  gevlug-  
 ten  Onderkoning  Radja  Ali  gedwongen  zijne  schuilplaats  op  Borneo  
 te  verlaten;  maar  zij  had  tevens  juist  daardoor  hem  en  zijne  volge-  
 lingen  tot  een  zwervend  leven  genoodzaakt,  waarbij  zij  alleen  door  
 roof  en  plundering  in  hunne  behoeften  konden  voorzien.  Bij  dezen  
 prikkel  voegde  zieh  natuurlijk  die  van  wraakzucht  en  haat  jegens  
 de  Compagnie  en  de  vorsten  die  hare  zijde  hielden.  In  vereeniging  
 met  vele  zwervende Orang-laut, en  ondersteund  door  Sultan  Mahmoed  
 Sjah van  Lingga  en  Radja  Jahja van  Siak,  die  even  als  zijn  voorgan-  
 ger  Radja  Ismael  den  zeeroof begunstigde  en  der  Compagnie,  die  het  
 door  laatstgenoemden  verdreven  vorstenhuis  beschermde,  geen  goed  
 hart  kon  toedragen,  rustten  deze  Boeginezen  talrijke  kleine  schepen  
 uit,  die  aan  den  handel  groote  schade  toebragten.  Vooral bood Banka,  
 dat  wegens  het  tin-monopolie  voor  de  Compagnie  van  veel  gewigt  
 was,  een  kwetsbaar  punt  aan,  en  den  Siakkers  gelukte het, omstreeks  
 1789,  de  vestiging  te  Klabat-lama  te  verrassen,  en  nevens  de  kost-  
 baarste  have  der  ingezetenen  zooveel  tin  vandaar  weg  te  voeren  ,  
 als  hunrie  vaartuigen  konden  bevatten.  Doch  niet  tevreden  met  
 deze  strooperijen  op  kleine  schaal,  had  Radja  Ali  zieh  inmiddels  
 door  meer  geduchte  bondgenooten  versterkt  en  de  hulp  der  vreesse-  
 lijke  Ilanons  ingeroepen,  die  tot  dusverre,  naar  het  schijnt,  hunne  
 rooftogten  nog  niet,  of  niet  dan  voorbijgaande,  tot deze  wateren hadden  
 uitgestrekt  *).  In  Mei  1787,  terwijl  Silvester  met  zijne scheeps-  
 magt  voor  Mampawa  lag,  werd  Riouw  onverhoeds  door  42  roovers-  
 vaartuigen  aangetast;  de  Nederlandsche  bezetting,  niet  bestand  tegen  
 deze  magt,  ontweek  naar  Malakka,  met  achterlating  van  alien  krijgsslag  
 aangaande  het  eiland  Banka,  in  T.  v.  N.  I ,   jaarg.  1 8 5 0 ,  D.  I ,   bl.  
 212 ,  363—366.  Vgl.  nog  wat  over  hen  verzameld  is  in  Ritters  Erdkunde  
 von  Asien,  Th.  V ,  S.  16—2 0 ,  alsmede  de  Hollandsche  vertaling  van  
 Finlaysons  Zcnding  naar  Siam  en  Hud,  D.  I ,   bl.  97'  99. 
 *)  Horsfield  Verslag,  t.  a.  p .,  bl.  211— 213,  Millies,  Munten  der En-  
 gelschenj  bl.  37.  Vgl.  boven,  bl.  266  noot,  bl.  296  -271  ,  273  ,  274.