
 
        
         
		pleegd,  op  zijn  aanstoken  heeft  plaats  gehad,  in  de  hoop,  om  zieh  
 daardoor  aan  de  gevolgen  zijner  toegevendheid  te  onttrekken.  Ik  
 zal  op  deze  noodlottige  gebeurtenis  in  een  ander  gedeelte  van  dit  
 werk  terugkomen. 
 Ten  gevolge  der  groote  moeijelijkheden,  waarin  omstreeks  dezen  
 tijd  het  Nederlandsch-Indisch  Gouvernement  door  den  op  Java  uit-  
 gebarsten  oorlog  werd  gewikkeld,  der  strenge  bezuinigingen  door  
 den  Commissaris-Generaal  du Bus  de  Ghisignies  ingevoerd,  en  van  
 het  stelsel van den graaf van  den Bosch,  om  het regtstreeksch  bestuur  
 des  Gouvernements  op Borneo,  als  sleehts  tot  moeijelijkheden  en  in-  
 productieve  uitgaven  leidende,  eer  in  te  krimpen  dan  uit  te  brei-  
 den  1) ,  bleven  de  zaken  van  Borneo’s  Oostkust  jaren  hangende;  de  
 moord van George Muller bleef ongewroken, en men wendde zelfs geene  
 poging  aan,  om  zijne  vaor  de  wetenschap  zoo  kostbare  papieren  te  
 redden.  Gedurende  eene  reeks  van  jaren  vernemen  wij  van  Borneo’s  
 Oostkust  niets  dan  uit  Engelsche  bronnen.  Den  3 den  October  1827  
 ging  de  Heer  John  Dalton  van  Singapoera  naar  Koetei  onder  z e il,  
 alleen  door  eene  avontuurlijke  neiging  gedreven  om  vreemde  gewesten  
 te  bezoeken,  zoo  mogelijk  zijne  fortuin  te  herstellen  en  nieuwe  
 veerkracht  te  schenken  aan  een  door  vele  rampen  neergedrukten  
 geest  2).  Door  geene  andere  Europeanen,  dan  den  Heer  Hecksler,  
 een Deen  van  geboorte  3),  vergezeld,  zeilde  hij  in  eene  praauw,  aan  
 den  Sultan  van  Koetei  behoorende,  de  Zuidkust  van  Borneo  om,  
 en  bereikte,  na  veel  eilende  doorgestaan  te  hebben,  den  25sten  
 October  de  rivier  van  Pegatan  4) ,  welker  omstreken  toen  tot  ver-  
 blijfplaats  strekten  van  het  beruchte  rooverhoofd  Raga,  onder  den  
 naam  van  » Prins  der  roovers”  bekend,  die  toen  reeds  gedurende  
 17  jaren  zijn  barbaarsch  handwerk  op  deze  kust  op  groote  schaal  
 had  gedreven.  Alleen  in  1813  had  hij  drie  Engelsche  schepen  aan-  
 gevallen  en  de  kapiteins  met  eigen  hand  gedood,  toen  een  besluit 
 1)  Kochussen,  bl.  32. 
 *)  Dalton,  p.  30. 
 3)  Dalton,  p.  62. 
 4)  Dalton ,  pag.  31—34.  Hij  noemt  dit  gewest  Bagotta  o f  Pergottan  
 en  deelt  daaromtrent,  pag.  16—2 5 ,  vele  nadere  bijzonderheden  mede. 
 I N L E I D I N O . LXV 
 van  den  Luitenant-Gouverneur  van  Java  de  gansche  Oostkust  van  
 Banjer-massin  tot  Berouw  in  staat  van  blokkade  stelde  en  twee  Engelsche  
 oorlogssloepen  deze  wateren  kwamen  schoon  vegen  1).  Het  
 was  haar  echter  niet  gelukt  de  veiligheid  dezer  kust  te  verzekeren,  
 en  na  de  vestiging  van  Singapoera,  die  den  inlandsche  handel  zoo  
 zeer  deed  herleven,  had  Raga,  met  behulp  van  zijnen  broeder,  
 Hadji  Bota,  Radja  van  Pegatan,  zijn  bedrijf met  verdubbclde  kracht  
 geoefend.  Hoe  weinig  het  Nederlandsch  Gouvernement  toen  ter  
 tijd  met  de  zaken  der  Oostkust  bekend  was,  blijkt  uit  de  vol-  
 gende  door  Dalton  medegedeelde  bijzonderheid.  Wenschende  de  roovers  
 der  naburige  eilanden  tot  erkentenis  van  zijn  gezag  te  brengen,  
 schreef de  Radja  van  Pegatan  een  brief aan  den  Resident  van Banjer-  
 massin,  waarin  bij  over  den  treurigen  staat  dezer  kust  uitweidde,  
 en  op  de  noodzakelijkheid  van  krachtige maatregelen  tegen  de  zee-  
 roovers  aandrong.  Hij  voegde  er  bij,  dat  hij,  om  zijne  gehechtheid  
 aan  het  Gouvernement  te  toonen,  zijnen  broeder  Raga  had  overge*  
 haald,  om  met  groote  praauwen,  de  Nederlandsche  vlag  voerende,  
 kruistogten  tegen  de  roovers  der  eilanden  te  ondernemen.  Deze  
 list  gelukte  volkomen,  en  de  Resident  zond  een  afgevaardigde  met  
 eene  kanonneerboot,  om  zieh  met  den  Radja  te  onderhouden.  
 Zijne  onverwachte  komst  bragt  de  breeders  in  eenige  verlegen*  
 heid,  daar  juist  op  dat  oogenblik  een  drietal  praauwen  in  de  rivier  
 lagen,  op  haren  togt  van  Java  naar  Sambas  veroverd.  Intusschen,  
 door  een  vriend  te  Ranjer-massin  in  tijds over  land  van  het  dreigend  
 bezoek  vergewist,  hadden  zij  genoegzame toebereidselen getroffen, om  
 den  schijn  te  bewaren.  De  afgevaardigde  werd  met  eerbied ontvangen  
 en  betuigde  het  genoegen  van  den  Resident  over  de  taak  aan  Raga  
 opgedragen,  tevens  met  aanbod  van  bijstand.  De  Radja  verklaarde  
 echter,  dat  onder de  Hollandsche  vlag  hij  en  zijn  broeder  zieh sterk  
 genoeg  gevoelden,  om  de  roovers  te  beteugelen,  wier  gruwelen  jegens  
 hunne  Europesche  vrienden  zij  meer  dan  hunne  eigene  verliezen  
 betreurden.  Zij  verzechten  daarom  alleen  eenige ondersteuning  in 
 ')  Dalton,  p.  1 6 ,  Earl,  p.  40—42.