
 
        
         
		dien  naam,  met  zijn  koel  en  kristalhelder  water,  tuimelend  over  
 rotsbrokken  of  längs  kiezelsteenen  ridselend  ,  met  duizend  slinge-  
 ringen  kronkelt  x). 
 Voorbij  Saberang  worden  de  oevers  der  rivier  allengs  hooger  en  
 verhelfen  zieh  veelal  eenige  voeten  boven  het  water,  dat  echter  ook  
 hier  nog  in  het  regen-saizoen  somtijds  buiten  zijne  bedding treedt2);  
 Voor  5t  overige  bieden  zij  niets  opmerkelijks  aan  tot men  de  hoofd-  
 negerie  Ngabang  nadert,  die  ik  thans  wat  breeder moet  beschrijven. 
 De  negerie  Ngabang  ligt  aan  de  vereeniging  van  een  kleinen  
 stroom  ,  die  hären  naam  draagt,  met  de  rivier  van  Landak.  De  
 heer  Ritter  beschreef  haar  voor  eenige  jaren  als  bestaande  uit  om-  
 trent  250  ellendige,  meest  van  boomschors  vervaardigde  huizen,  
 met  een  groot  doch  vervallen  planken-huis  in  het  midden,  waarin  
 de  Vor s t ,  voormaals  Pangeran  ,  thans  Panembahan  getiteld ,  zijn  
 verblijf  houdt.  Hij  schat  de  bevolking  op  omtrent  4000  zielen,  
 die,  ofschoon  grootendeels  van  Dajaksche,  en  slechts  voor  een  klein  
 gedeelte  van  Maleische  en  Javaansche  afkomst,  de  Mohammedaan-  
 sche  godsdienst  belijden,  en  in  het  diamant-graven  en  den  ruilhan-  
 del  met  de  aan  de  zijtakken  der  rivier  gevestigde  Dajaks  hunne  
 voornaamste  middelen  van  bestaan  vinden.  Ofschoon  er  geene  wel-  
 vaart  heerscht,  is  e r ,  volgens  hem  ,  toch  ook  volstrekte  armoede  
 onbekend,  daar  de  opbrengst  der  rnijnen  ,  ofschoon  veel  minder  
 dan  in  vroeger  eeuwen,  nog  voldoende  is,  om  in  de  behoeften  der  
 bevolking  te  voorzien  3). 
 Nog  ongunstiger  is  het  tafereel,  dat  een  ander  reiziger,  de Ame-  
 rikaansche  zendeling  Thomson,  eenige  jaren  later  dan  het  verblijf  
 van  den  heer  Ritter  op  Borneo,  van  Ngabang  ophangt.  Alles  ver-  
 keerde  er  in  den  ellendigsten  toestand,  hetgeen  voornamelijk  aan  
 de  gierigheid  en  afpersingen  van  den  Panembahan  werd  toegeschre-  
 ven.  De  huizen  zagen  er  uit  alsof  zij  op  het  punt  waren  over  de  
 hoofden  hunuer  bewoners  ineen  te  störten,  en  de  inwoners  durf-  
 den  niet  het  geringste  spoor  van  welstand  vertoonen,  uit  vrees  van  
 zieh  van  eenig  misdrijf  beschuldigd  en  hunne  goederen  verbeurd 
 *)  Thomson,  p.  121. 
 s)  Thomson  in  de  Singapore  Free-press  van  24  November  1842;  vgl.  
 Ritter,  bl.  155. 
 8)  Ritter,  bl.  1 5 5 ,  156.  Francis,  bl.  3 1 ,  stelt  de  bevolking  op  3030  
 zielen,  t.  w.  2850  Maleijers,  120  Chinezen  en  60  Europesche  militairen  
 met  vrouwen  en  kinderen.  Doch  de  post  van  militairen  is  thans  ingetrok-  
 ken  en  het  getal  Chinezen  zeer  verminderd. 
 verklaard  te  zien ,  niettegenstaande  men  beweerde,  dat  velen  rijk  
 in  goud  en  diamanten  waren.  Ofschoon  men  geloofde,  dat  de  Panembahan  
 in  het  bezit  van  groote  schatten  was,  kon  zijn  paleis  
 in  vervallen  toestand  met  de  hutten  zijner  onderdanen  wedijveren.  
 De  grond  in  den  omtrek  van  Ngabang,  ofschoon  tot  die  deelen  van  
 Landak  behoorend,  die  voor  den  landbouw  goed  geschikt  zijn,  lag,  
 met  uitzondering  eeniger  Chinesche  tuinen,  geheel  onbewerkt,  en  
 alle  soorten  van  levensmiddelen  waren  schaarsch  en  duur,  zoodat  
 zelfs  een  hoen  of  eend  naauwelijks  anders  dan  door  tusschenkomst  
 der  afpersingen  van  den  Panembahan  te  bekomen  was 1). 
 De  heer  van  Lijnden  schat  het  aantal  huizen  te Ngabang  of 
 Landak  op  slechts  60  2) ,  ’tgeen  in  vergelijking  met  het  getal,  
 door  den  heer  Ritter  opgegeven,  in  de  veronderstelling  dat  beide  
 cijfers  juist  zijn,  voor  een  grooten  achteruitgang  in  de  laatste  jaren  
 zou  getuigen.  Ik  denk  echter  dat  de  opgave  van  den  heer  Ritter  
 wat  ruim,  die  van  den  heer  van  Lijnden  wat  bekrompen  is.  
 Als  eene  bijzonderheid  mag  nog  vermeld  worden,  dat  de  Panembahan  
 van  Landak,  bij  uitzondering,  niet slechts  buifels,  maar 
 ook  eenige  koeijen  bezit  3). 
 Opwaarts  van  Landak  is  de  eerste  plaats,  die  onze  aandacht  verdient, 
   de  oude  hoofdplaats  Monggo.  Deze  kampong  ligt  op  de  
 landpunt  gevormd  door  de  vereeniging  der  beide  bovenarmen  van  
 de  Landak-rivier,  op  een  eenigzins  verheven,  zandig  terrein,  van-  
 waar  zij  hären  naam,  die  »heuvel”  beteekent,  ontleent.  De  ligging  
 is  aangenaam  en  zelfs  schilderachtig  te  noemen.  Men  ziet  er  eenige  
 koffijboomen,  die  welig  groeijen  en  bloeijen;  doch  er  is  niets,  dat  
 er  met  eenige  zorg  *wordt  aangekweekt  4). 
 Wij  moeten  nu  nog  nadere  kennis  maken  met  de  bovenarmen  
 der  Landak-rivier.  Die  welke  van  Monggo  bij  het  opvaren  links  
 af  naar  Sambas  gaat,  t.  w.  de  Bentjoekei  of  Mentjoekei,  wordt,  
 volgens  een  reeds  vroeger  vermeld  spraakgebruik,  door  de  inboor-  
 lingen  ook  Batang-kiri  of linkertak geheeten;  terwijl  de  andere  arm,  
 de  Djamboe,  ook  wel  Batang-kanan  of  regtertak  geheeten  wordt.  
 Op  beide  deze  rivieren,  maar  vooral  op  de  Djamboe,  die  een  zeer  
 sterk  verval  heeft,  wordt  de  vaart  door  eene  groote  menigte  riams 
 *)  Thomson,  p.  1 2 2 ,  en  in  de  Free-press,  t.  a.  p.  
 *)  Yan  Lijnden  N.  T .,  bl.  573. 
 8)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 6 5 ,  612. 
 *)  Thomson,  p.  1 2 2 ,  Ritter,  bl.  156.