
 
        
         
		en  de  mantri’s  slaagden  er  in ,  op  welke  wijze  weet  onze  schrijver  
 niet  te  melden,  achter  de  geheime  raadslagen  van  den  prins  te  
 komen,  en  namen  zieh  voor  zijne  plannen  te  verijdelen,  door  
 hem  van  zijnen  Hollandschen  vriend  te  scheiden,  en  hem  alzoo  
 zoowel  van  zijne  diensten  tot  de  herkrijging  zijner  gezondheid,  als  
 van  zijne  raadgevingen  in  staatszaken  te  berooven.  De  p rin s ,  ge-  
 lijk  reeds  gemeld  i s ,  zijne  opwachting  bij  den  Sultan  makende,  
 had  van  hem  verlof  gevraagd  en  verworven  om  de  Roy  met  
 zieh  te  voeren  naar  Sukkadana  ,  ten  einde  zieh  verder  door  
 hem  te  laten  herstellen.  Reeds  waren  hunne  toebereidselen  vol-  
 tooid  en  zij  gereed  om  zieh  in  te  schepen,  toen  een  der  rijks-  
 grooten,  uit  naam  van  den  Sultan,  den  prins  kwam  aanzeg-  
 gen,  dat  hij  niet  mögt  vertrekken.  Ofschoon  een  deel  der  mantri’s  
 zieh  tegen  dezen  maatregel  verzet  h a d ,  op  grond  dat  de  prins  en  
 de  Roy  geene  onderdanen  van  Ranjer-massin  waren,  hadden  echter  
 de  raadgevingen  van  anderen,  die  van  de  volvoering  van  ’sprinsen  
 voornemens  groot  nadeel  verwachtten  voor  de  rust  en  de  belangen  
 des  rijk s ,  de  overhand  behouden,  »Wanneer  wij  h em ,”  dus  spra-  
 ken  zij,  »door  den  schranderen  raad  van  dezen  Holländer  gesterkt,  
 laten  vertrekken,  dan  is  het  te  duchten,  dat  hij  zijn  oogmerk  
 bereiken  z a l,  en  dit  zal  ons  een  magtigen  en  gevaarlijken  buur-  
 man  geven,  die  reeds  nu  op  ons  misnoegd  is  en,  wanneer  hij  de  
 kans  klaar  ziet,  het  eerste  voorwendsel  zal  te  baat  nemen,  om  zieh  
 wraak  te  verschaffen,  de  onderdanen  des  Sultans  te  beleedigen,  
 en  zijne  grenzen  ten  onzen  koste  uit  te  breiden.”  De  Sultan  liet  
 daarop  de  Roy  in  verzekerde  bewaring  stellen;  toen  hij  echter  later  
 verlof  had  gekregen  om  de  behandeling  der  oogziekte  van  den  prins  
 voort  te  zetten,  en  weder  zijn  intrek  bij  hem  genomen  had,  
 kwam,  ten  gevolge  eener  zamenspanning  met  de  mantri’s ,   een  
 Portugesche  kapitein  de  Roy  zijn  schip  aanbieden,  om  hem  daar-  
 mede  naar  Macao  te  brengen,  of  hem  althans  in  Staat  te  stellen  
 naar  eene  gelegenheid  om  te  zien,  om  tot  zijne  landgenooten  terug  
 te  keeren.  Nadat  de  Roy  hierin  had  toegestemd,  werd  ook  de  ver-  
 gunning  van  den  Sultan  zonder  moeite  verkregen.  Pangeran  Marta-  
 ning-rat  was  troosteloos,  toen  hij  het  berigt  der  aanstaande  schei-  
 ding  vernam,  en  het  kostte  de  Roy,  bij  het  gezigt  zijner  tränen,  
 veel  moeite  in  zijn  voornemen  te  volharden.  De  prins  vergezelde  
 zijnen  vriend  tot  aan  boord,  weinig  vermoedende  dat  alles  siechts  
 eene  list  was,  om  hen  van  elkander  te  scheiden,  en  keerde  daarop 
 HEBS11 
 naar  zijne  woniDg  en,  eenige  dagen  later,  nog  zeer  onvolkomen  
 hersteld,  naar  zijn  vaderland  terug.  De  Roy  ontdekte  weldra  dat  
 hij  het  slagtoffer  was  geweest  eener  zamenspanning,  en,  voor  zijne  
 veiligheid  beducht,  ontsnapte  hij  aan  de  handen  der  Portugezen,  
 waarna  hij  nog  geruimen  tijd  te  Ranjer-massin  bleef  vertoeven  1). 
 Toen  de  Roy  in  1696  van  Banjer-massin  naar  Kota-ringin  ge-  
 vlugt  was,  vond  hij  gelegenheid  vandaar  te  ontkomen  met  een  
 Engelsch  schip,  waarmede hij  vervolgens  Sukkadana  aandeed  2). 
 Aan  boord  van dit  vaartuig  bevond  zieh  als tolk  een  inwoner  van 
 Sukkadana,  met  wien  de  Roy  zieh  herhaaldelijk  over  Pangeran  
 Marta-ning-rat  onderhield.  Zoodra  dus  het  schip  voor  de  rivier  
 van  Sukkadana  het  anker had  'geworpen,  en  de  tolk  aan  land 
 was  gegaan,  om  den  Sultan daarvan  kennis  te  geven,  verscheen  de 
 blinde  prins  aan  boord,  met  een  overvloed  van  allerlei  ververschin-  
 gen,  waarmede  onderscheidene  praauwen  gevuld  waren.  Hij  bad  de  
 Roy  zieh  niet  weder  van  hem  te  scheiden,  en  smeekte  hem  om  
 vergiffenis,  dat hij  hem niet  met  zieh  had  gevoerd ,  nadat  hij  aan de  
 Portugezen  ontkomen  was.  De  prins  schreef  dit  toe  aan  de  listen  
 van  eenen  Maleijer,  die  hem  argwaan  omtrent  de  Holländers  
 had  weten  in  te  boezemen  ,  doch  wiens  boosaardigheid  hij  later  
 doorzien  had.  Thans  drong  hij  er  op  aan,  de  Roy  naar  Batavia  te  
 mögen  vergezellen,  om  in  persoon  den  bij stand  der  Compagnie  te  
 verzoeken.  Daar  deze  echter geen antwoord  had  ontvangen  op de brie-  
 ven,  die  hij  vroeger  uit  Banjer-massin  aan  den  Gouverneur-Generaal  
 en  de Raden  van  Indie  hieromtrent  geschreven  had,  durfde  hij  van  
 verdere  pogingen  niets  goeds  verwachten,  en  trachtte  hij  zoo  goed  
 mogelijk  van  den  prins  ontslagen  te  komen.  Hij  bragt  echter  een  
 bezoek  aan  den  wal  en  overtuigde  zieh,  zoowel  door  de  verhalen  
 van  den  prins  als  door  zijne  eigene  ondervinding,  dat  hier  goede  
 winsten  door  den  handel  te  behalen  waren.  De  Engelsche  kapitein  
 maakte  een  hoogen  prijs  van  den  opium,  dien  hij  aan  boord  had,  
 en  bedong  voor  twee  stukken  Guineesch  lijnwaad  een  hongkal  
 goud.  De  Roy  voegt  er  echter  b ij,  dat  men  met  de  inlandsche  
 kooplieden  uiterst  voorzigtig moest  zijn,  zoo  men  zieh  niet  aan  lijfs-  
 gevaar  wilde  zien  blootgesteld  3). 
 De verdere  hijzonderheden,  die  de  Roy  van  Sukkadana  mededeelt, 
 ')  De  Roy,  bl.  36—45. 
 ’)  Vgl.  Inleiding,  bl.  XLV. 
 8)  De  Roy,  bl.  119—122,  131. 
 21*