
 
        
         
		laatste  gewesten  vormden  voorheen  het  rijk  Plia-la.  Vervolgt  men  
 zijnen  togt  verder  naar  het  Westen,  dan  komt  men  aan  het  
 gebied  Tjoe-ga-tiao-la  (Sukkadana).  Juist  aan  het  Zuideinde  van  
 den  bergkelen  (het  Ratoes-gebergte,  dat  de  schrijver  als  eene  voort-  
 zetting  der  bergen  van  Palawan  schijnt  te  beschouwen)  ligt  Ma-  
 schin  (Banjer-massin).”  Aan  den  heer  Jacquet  danken  wij  de  
 hoogstwaarschijnlijke  gissing,  dat,  in  deze  vreemdsoorlige  beSthrij-  
 ving  van  het  eiland  Borneo,  Pha-la  eene transscriptie  is van  Pappal,  
 hetwelk  thans  de  naam  is  van  een  distrikt  tusschen  Maloedoe  en  
 Broenei  gelegen  1). 
 Ik  hecht  in  het  minst  geen  gewigt  aan  de  getuigenis  van  den  
 Chineschen  geschiedschrijver,  dat  Pha-la  in  de  zevende  eeuw  schat-  
 ting  aan  China  betaalde,  omdat  dit  niets  anders  is  dan  eene  ge-  
 wone  Chinesche  pogcherij,  die  in  den  grond  niets  meer  beteekent,  
 dan  dat  handelsbetrekkingen  met  China  waren  aangeknoopt.  Dat  
 deze  werkelijk  reeds  zoo  vroeg  met  Borneo’s  Noordkust  beslonden,  
 kan  niet  op  goeden  grond  worden  geloochend,  al  is  het  ook,  dat  
 wij  aangaande  de  hervatting  van  het  verkeer  met  Java  geene  bij-  
 zonderheden  kunnen  bijbrengen,  hooger*  opklimmende  dan  de  
 jaren  990—9 9 4 ,  toen  de  Maharadja  van  Java  of  Zabedj  aan  
 Tai-tsoeng,  den  tweeden  Keizer  van  de  latere  Soeng-dynaslie,  een  
 gezantschap  en  geschenken  zond  2).  Een  tweede  gezantschap  van  
 Java  wordt  gezegd  naar  China  gekomen  te  zijn  tusschen  1107  
 en  1110,  onder  de  regering  van  Hoei-tsoeng,  die  van  1085—1125 
 *)  Klaproth,  t.  a.  p .,  p.  520— 522,  met  de  dclaircissemens  van  Jaequet,  
 ald.,  T.  X I   (1 8 3 3 ),  p.  6 9 ,  7 0 ,  S.  Müller,  a.  w .,  bl.  6 2 ,  63. 
 s)  S.  Müller,  a.  w .,  bl.  44.  Volgens  Gützlaff,  a.  w .,  S,  305—3 0 8 ,  
 regeerde  Tai-tsoeng  van  976— 997.  Hij  noemt  bem  als  den  tweeden  vorst  
 der  Soeng-dynastie,  die  bij  van  de  baar  onmiddellijk  voorafgaande  Tjao-  
 (Tsehdu-)  dynastie  onderscheidt.  Doch  de  heer  Hoffmann —■  van  wien  de  
 mededeelingen  omtrent  het  verkeer  der  Chinezen  met  den  Indischen  Archipel  
 bij  Müller  eigenlijk  afkomstig  zijn  —   noemt  Tai-tsoeng  een  vorst  van  
 de  dynastie  Tjao,  niettegenstaande  het  Chinesche  berigt  van  „ het  regerende  
 huis  Soeng”  gewaagt.  Moet  men  hieruit  afleiden,  dat  de  tweede  Soeng-  
 dynastie  soms  slechts als eene  voortzetting  der  latere Tjao-dynastie  beschouwd  
 wordt?  —   Bij  Raffles,  t.  a.  p.,  komt  hetzelfde  berigt  voor,  doch  de  namen  
 zijn  zeer  onduidelijk.  Von  Humboldt,  t.  a.  p.,  heeft  er  uit  opgemaakt,  dat  
 het  hervatte  verkeer met  Java  plaats  had  tusschen  960  en  966.  Bij  Raffles  
 heet  de  Javaansche  Vorst  die  het  gezantschap  aan  Tai-tsoeng  zond,  Bak-  
 lo-cha,  bij  Müller, waarschijnlijk  beter,  Mo-lo-tja,  als  Chinesche  transscriptie  
 van  Maharadja,  zoo  als,  blijkens  de  Arabische  berigten,  Inleiding,  bl.  
 X X X I I ,  noot,  aangehaald,  de  Vorst  van Java  of  Zabedj  in  de  Xde  eeuw  
 genoemd  werd. 
 regeerde  en  tot  hetzelfde  stamhuis  als  Tai-tsoeng  behoorde  1). 
 Willen  wij  aan  de  bijgebragte  getuigenissen  niet  alle  gezag  ont-  
 zeggen,  dan  leeren  zij  duidelijk,  dat  het  verkeer  van  China  met  
 den  Indischen  Archipel,  in  strijd  met  Crawfurds  gevoelen  2),  
 veel  ouder  is  dan  de  reis  van  Marco  Polo  (1291),  hetgeen  trou-  
 wens  uit  eene  onbevooroordeelde  Iezing  van  dien  schrijver  zelven  
 genoegzaam  blijkt.  Hij  geeft  eene  naauwkeurige  beschrijving  van  
 de  jonken,  in  welke  de  Chinesche  kooplieden  naar  Indie  voeren.  
 Alvorens  Indie  te  beschrijven  zegt  h ij,  de  \ele  eilanden  te  willen  
 vermelden  die  van  daar  oostwaarts  liggen,  en  beschrijft  alsdan  
 eerst  Japan,  en  vervolgens  de  talrijke  eilanden  der  Chinesche *zee,  
 waaronder  hij  de  wateren  van  den  Archipel  begrijpt.  Hij  verhaalt  
 verder,  dat  de  Chinesche  zeelieden,  die  deze  eilanden  hezoeken,  
 groote  winsten  behalen,  en  in  den  winter  vertrekken,  om  in  den  
 zomer  terug  te  keeren,  omdat  de  wind  in  deze  beide  saizoenen  
 uit  tegenovergestelde  hoeken  waait,  en  ben  in  het  eene  naar  de  
 eilanden,  in  het  andere  weder  huiswaarts  voert  3).  Wat  intusschen  
 hier  vooral  onze  aandacht  verdient,  is  wat  deze  schrijver  van  Java  
 verhaalt,  dat  hij  niet  persoonlijk  bezocht  en  slechts  naar  hporen  
 zeggen  beschrijft.  Hij  zegt,  dat  het,  volgens  de  getuigenissen  der  
 zeevarenden  die  het  naauwkeurig  kennen,  als  het  grootste  eiland  
 der  wereld  is  aan  te  merken  en  een  omtrek  heeft  van  meer  dan  
 3000  mijlen;  dat  h e t,  onder  andere  voortbrengselen,  groote  hoe-  
 veelheden  goud  oplevert,  en  dat  het  door  vele  Chinesche  kooplieden  
 bezocht  wordt,  die  er  een  uitgebreiden  handel  drijven  4).  Met  het  
 eerste  is  in  overeenstemming,  dat  hij  aan  Sumatra,  welks Oostkust  
 hij  als  ooggetuige  leerde  kennen,  den  naam  van  Giava  Minore  
 geeft  5).  Houden  wij  nu  in  het  oog,  dat  de  Javanen,  vöör  de  op-  
 komst  van  het Maleische  rijk,  het  heerschende  ras  in  dän  Archipel  
 waren  en  waarschijnlijk  reeds  zeer  vroeg  kolonien  op  eenige  punten  
 van  Borneo’s  West-  en  Zuidkust  hadden  gesticht  6) ,  dan  zal  men  
 het  niet  onwaarschijnlijk  achten,  dat  vreemde  zeelieden,  die  niets 
 ’)  S.  Muller,  a.  w .,  bl.  44;  vgl.  Raffles,  t.  a.  p.  Over  Hoei-tsoeng  
 zie  Gutzlaff,  a.  w .,  S.  323— 329. 
 s)  Zie  Crawfurd  I I I ,  p.  1 5 9 ,  1 6 0 ,  uitvoerig  wederlegd  door  Logan,  
 p.  603— 610. 
 8)  Travels  of Marco  P o lo ,  by  Murray (18 4 4 ), p.  2 7 1 ,  276. 
 *)  Marco  P o lo ,  p.  278. 
 ')  S.  Muller,  a.  w.,  bl.  2 1 ,  Marsden,  History  of  Sumatra,  p.  4. 
 )  Vgl.  boven,  bl.  185,  en Inleiding,  bl.  X X X I I ,  noot.