
 
        
         
		schappen  w e e  of  o e w e e o f h o e e ,   ongetwijfeld  slechts  eene  andere  
 uitspraak  voor  h o e i ,   d.  i.  verbond,  hetwelk  het  laatste  lid  
 vormt  der  zamengestelde  nanien  San-ho-hoei,  Tien-ti-hoe'i  en  andere.  
 Zoo  heet  het  eedgenootschap  der  Chinezen  van  Mandov  Lan-fong-  
 oewee  of  Lan-fong-hoei  1) ,  en  liet  men,  na  de  expeditie  tegen  de  
 Chinezen  van  1 8 2 3 ,  de  Jeden  der  vier  onder  den  naam  Fo-sjon  
 verbonden  mijn-vereenigingen  zweren,  dat  zij  zieh  niet  meer  onder-  
 ling  door  oewee’s  zouden  verbinden  2).  De  wijze  der  opneming  in  
 deze  eedgenootschappen  komt  geheel  met  die  der  aanneming  van  
 nieuwelingen  in  het  Hemel-Aarde-Yerbond  overeen.  De  Chinees,  
 die  pas  uit  zijn  vaderland  aankomt,  vervoegt  zieh  onmiddellijk,  
 naar  vrije  k eu s,  bij  eene  der  bestaande  vereenigingen,  waar  hij  
 zonder  bezwaar  als  sin-ke,  d.  i.  nieuweling,  wordt  toegelaten,  mits  
 voldoende  aan  de  voorgeschreven  formaliteiten.  Yooraf  moet  hij  
 twee  realen  en  een  schelling  deponeren,  die  aan  het  opperhoofd  
 worden  ter  hand  gesteld,  en  de  offerasch  van  het  altaar  zijner  
 huisgoden,  die  hij  uit  het  vaderland  heeflt  medegebragt,  in  den  
 Tei-pe-kong  of  tempel  der  vereeniging  brengen.  Daarop  moet  hij  
 den  bedoelden  eed  uitspreken,  en  bij  die  gelegenheid,  tot  symbolische  
 bekrachtiging,  een  haan  den  kop  afsnijden,  als  het  beeid  der  
 stra f,  die  hij  ,  zoo  hij  meineedig  mögt  worden,  over  zieh  zelven  
 inroept  3).  Nevens  of  in  plaats  dezer  symbolische  handeling  heeft  
 ook  dikwijls  eene  andere plaats,  daarin  bestaande,  dat  de  nieuweling  
 zieh eene wonde  in  den  pink  toebrengt,  en  het daaruit  vloeijend  bloed  
 in  een  gewijd  kopje  met  tjoe  of  Chinesche  arak  en  een  weinig  asch  
 van  het  altaar  des  Tei-pe-kongs  mengt,  en,  terwijl  hij  het  mengsel  
 opdrinkt,  voor  het  beeid  van  zijnen  afgod  de  woorden  uitspreekt:  
 »Möge  mijn  bloed  alzoo  door  de  honden  gedronken  worden,  indien  
 ik  voor  gehoorzaamheid  aan  bet  opperhoofd  en  trouw  aan  mijne  
 broeders  mijn  leven  niet  veil  heb.”  Hierna  wordt  den  nieuweling  
 een  gezegeld  papier  of  tjap^äls  bewijs  zijner  toelating  overgereikt,  
 terwijl  hij  met  de  herkenningsteekenen  der  broederschap  wordt  bef) 
   Kitter,  bl.  1 2 3 ,  Tobias,  bl.  3 6 ,  37.  
 s)  Off.  Stukk.  H S .,  bl.  39. 
 3)  Deze  plegtigheid  heeft,  volgens  Milne,  t.  a.  p .,  p.  241  (zio  ook  
 Hoffmann,  t.  a.  p .,  D.  I ,   bl.  2 7 0 ),  ook  bij  de  opneming  in  het  Hemel-  
 Aarde-Yerbond  plaats,  en  is  in  China  een  gewone  vorm  van  eedzwering.  
 Wat  Borneo  betreft  maakt  Francis  van  den  haan  gewag,  bl.  2 2 ;  maar  
 wat  hij  er  bijvoegt  schijnt  eeije  verwarring  met  hetgeen  verder  in  den 
 kend  gemaakt  1).  Tot  het  afleggen  van  dezen  eed  wordt  tweemalen  
 ’sjaars,  op  de  groote  Chinesche  offerdagen,  aan  de  nieuwelingen  gelegenheid  
 gegeven  2).  Ik  wil  echter  met  dit  alles  niet  zeggen,  dat  
 deze  verbonden  slechts  als  vertakkingen  van  het Drieheids-  of Hemel-  
 Aarde-Verbond  te  beschouwen  zijn ,  ofschoon  men  dit  althans  van  
 de  Lan-fong-hoei  gegist  en  beweerd  heeft.  Waarschijnlijker  komt  
 het  mij  voor,  dat  zij  zieh  op  meer  zellständige  wijze,  maar  in  ge-  
 lijken  geest,  naar  plaatselijke  behoeften  gevormd  hebben,  gelijk  ik  
 boven  reeds  met  een  woord  van  het  bestaan  van  vele  andere,  kleinere  
 en  plaatselijke  hoe'i’s  onder  de  Chinezen  in  den  Archipel  ge-  
 waagde.  Opdat  men  zieh  nu  het  regte  denkbeeid  van  de  magt  dezer  
 eedgenootschappen  vorme,  houde  men  in  het oog,  dat  zij  niet  slechts  
 onderscheidene  mijn-vereenigingen  omvatten,  die  hare  vertakkingen  
 in  verschillende  rigtingen  uitzenden  en  uitbreiden,  maar  dat  ook  de  
 Chinezen,  die  zieh  in  de  nabijheid  der  mijnwerken  met  den  land-  
 bouw en verschillende  handwerken, of in  de  kampongs  aan  het strand  
 met  den  handel  en  de  visscherij  bezig  houden,  of op  de  hoofdplaat-  
 sen  te  midden  der  Maleische  bevolking  leven,  met  de  mijnwerkers*  
 associatien,  van  welke  zij  altijd  eenmaal  leden  geweest  zijn,  verbonden  
 blijven.  In  het  algemeen kan  men zeggen,  dat  al  de 
 Chinezen  op  Borneo’s  Westkust  tot  eene  der  broederschappen  behooren, 
   en  dat  de  verpligting  tot trouw  aan de  associatie  en  gehoorzaamheid  
 aan  hare  hoofden  niet  ophoudt,  aleer  zij  naar  hun  
 vaderland  terugkeeren.  In  dit  laatste  geval  worden  zij  op  plegtige  
 wijze  van  hunnen  eed  ontslagen,  en  ontvangen  de  gedeponeerde  
 realen  en  offerasch  terug,  terwij 1  de  schelling  aan  den  priester  van  
 den  Tei-pe-kong  wordt  gegeven3).  Dit  n u ,  indien  het  werkelijk  bij  
 alle  broederschappen  het  geval  is ,  geeft  ons  het  beste  bewijs,  dat  
 zij  een  plaatselijk  karakter  hebben,  en  tot  het  Hemel-Aarde-Ver-  
 bond  in  geene  regtstreeksche  betrekking  staan. 
 Dit  zijn  dan  de  middelen  van  welke  zieh  de  Chinezen  op  Borneo’s  
 Westkust  hebben  weten  te bedienen, orn  zieh  tegen  het 
 gezag  en  de  vorderingen  der  Maleische  vorsten,  en  sedert  1818  
 ook  tegen  het  Nederlandsche  gezag,  vaak  met  günstig  gevolg  te  
 verzetten.  Het  is  deze  geest  van  associatie,  van  blinde  toewijding 
 ä)  Bitter,  bl.  1 2 3 ,  Tobias,  bl.  3 6 ,  37.  Ygl.  hier  het  verhaal  der  op-  
 neming  van  vier  nieuwelingen  in  bet Hemel-Aarde-Yerbond  door  Abdallah,  
 in  Pijnappels  vertaling,  bl.  135. 
 2)  Francis,  bl.  22. 
 s)  Francis  ,  bl.  22.