
 
        
         
		of  zoogenaamde  kongsies  s ta a t,  en  het  gezag  van  den  Sullan  van  
 Sambas  alleen  in  naam  erkent.  De  Dajaks  leven  hier  met  de  Chi-  
 nezen  doorgaans  op  broederlijken  voet;  zij  zijn  vaak  door  huwelij-  
 ken  met  hen  vermaagschapt,  worden  tot  hunne  feestmalen  toegela-  
 ten  en  spreken  veelal  hunne  taal,  terwijl  de  vorsten  geen  andere  
 voordeelen  van  hen  trekken,  dan  die  uit  den  gedwongen  ruilhandel  
 voortspruiten,  in  welken  de  Dajaks,  in  weerwil  der  verregaande  
 woekerwinst  van  hen  gevorderd,  zoo  zij  slechts  zout  en  tabak  
 verkrijgen  kunncn,  gemakkelijk  berusten.  Toen  de  assistent-resident  
 van  Sambas,  van  de  Graaff,  in  1844 Montrado  bezocht,  waren  
 daar  een  getal  van  ruim  1000  Dajaks  uit  de  omslreken  vereenigd,'  
 die  door  de  Chinezen  op  eene  gulle  en  gastvrije wijze behandeld werden  
 1).  Niet  altijd  echter  is  de  verhouding  zoo  vreedzaam,  en ik  zal  
 in  het  vervolg  meermalen  proeven  der  verdrukking  hebben  bij  te  
 brengen,  die  de  Dajaks  vaak  van  de  Chinezen  ondergaan  ;  maar  
 het  schijnt  dat  de  Chinezen,  wanneer  zij  Dajaksche  vrouwen  huwen,  
 de  ouders  en  dikwijls  de  geheele  familie  onder  hunne  besclierming  
 nemen  2). 
 Men  kan  dit  gansche  gebied,  naar  de  vijf  voorname  thans  be-  
 staande  mijn-vereenigingen,  die  zoogenaamde  groote  mijnen  of nams  
 bewerken,  in  vijf  distrikten  splitsen,  te  weten  Sepang,  Boedoek,  
 Loemar,  Montrado  en  Larah  ;  de  menigvuldige  kleinere  vereenigin-  
 gen,  tot  de  bewerking  van  sangsa’s  of  kleine  mijnen gevormd,  zoo-  
 wel  als  de  kampongs  bij  de  mondingen  der  rivieren,  staan  allen tot  
 eene  der  hoofd-kongsies  in  naauwere  betrekking,  en kunnen gerekend  
 worden  daarmede  een  geheel  uit  te  maken.  De grenzen tusschen deze  
 distrikten  zijn  echter  niet  wel  met  naauwkeurigheid te  bepalen.  In  
 het  algemeen  kan  men  aannemen,  dat  Sepang,  waartoe  ook  de  
 reeds  vermelde  plaatsen  Pamangkat,  Sebawi  en  Seminis  behooren,  
 zieh  aan  de  kust  van  de  Sambas-rivier  tot  aan  de  Sebangkouw,  
 Boedoek  van  de  Sebangkouw  tot  aan  de  Selakouw,  en  Montrado  
 van  de  Selakouw  tot  aan  de  Doeri  uitstrekt.  Landwaarts  in  worden  
 de  noordelijke  en  zuidelijke  grenzen  dezer  distrikten  door  den  
 loop  dierzelfde  stroomen  bepaald;  ten  Oosten  wordt  Sepang, ofschoon  
 ook  de  Chinesche  vestiging  in  het  landschap  Siding  aan  de  Kiri-  
 rivier  daartoe  gerekend  wordt,  in  het  algemeen  door  den  linker-  
 bovenarm  der  kleine  Sambas-rivier  begrensd,  terwijl  zieh  vandaaraf 
 ‘)  Van  de  Graaff R .,  bl.  6 9 ,  70, 
 *)  E a r l,  p.  2 9 3 ,  294. 
 oostwaarts  tot  aan  de  groote  rivier  het  gebied  van  Loemar  uitstrekt.  
 Montrado  breidt  zieh  binnenwaarts  uit  tot  aan  den  voet  van  het  ge-  
 bergte  Bawang,  terwijl  oostwaarts  vandaar  Larah  aan  de  boventak-  
 ken  der  groote  rivier,  tusschen  Loemar  ten  Noorden  en  het  Pan-  
 dan-gebergte  op  de  grenzen  van  Mampawa.  en  Landak  ten  Zuiden,  
 gelegen  is  1).  De  assistent-resident  van  Sambas,  van  Kervel,  stelde,  
 in  eene  in  1848  aan  bet  Gouvernement  aangeboden  memorie,  
 het  aantal  der  Chinezen,  buiten  vrouwen  en  kinderen,  in  Sepang  
 op  3 0 0 0 ,  of  met  inbegrip  van  Pamangkat,  Seminis  en  
 Siding  op  omtrent  9 0 0 0 ,  in  Boedoek  op  1 0 0 0 ,  in  Montrado  
 op  16,000 ,  in  Loemar  op  2000,  in  Larah  op  5000,  welke  cij-  
 fers,  te  zamen  met  500  Chinezen  ter  hoofdplaats,  een  totaal  
 van  weinig  minder  dan  34,000  Chinezen  in  het  rijk  van  Sambas  
 zouden  vormen  2). 
 Het  voorname  ‘middel  van  bestaan  dezer  kolonisten  is de goudgra-  
 yerij,  die  ik  elders  in  bijzonderheden  zal  doen  kennen;  ’t  is  het  
 goud  alleen  dat  de  Chinesche  volkplantingen  naar Borneo’s Westkust  
 heeft  gelokt.  In  Boedoek  wordt  ook  koper  en ,  vermengd  met  het  
 goud,  veel  platina  aangetroffen,  doch  het  eerste  wordt  niet  gegra-  
 ven  en  het  laatste,  onder  den  naam  van  mas-kodok  (paddengoud),  
 als  nutteloos  weggeworpen..  Voormaals  maakte  platina  te  Sambas  
 een  artikel  van  handel  u it,  doch  de  geringe  prijs  in  verhouding  
 tot  de  moeite  der  inzameling  heeft  dien  tak  van  industrie  geheel  
 doen  vervallen  3).  Nevens  den  mijnarbeid,  verschaffen  echter  ook  
 handel  en  verlei  handwerken,  landbouw  en  visscherij,  aan  een  aan-  
 zienlijk  deel  dezer  nijvere  bevolking  de  middelen  tot  levensonder-  
 houd.  De  handel  wordt  voornamelijk  gedreven  door  de  vestigingen 
 *)  Van  de  Graaff  G .,  bl.  386. 
 s)  Van  Kervel,  bl.  190.  In  1844  stelde  de  assistent-resident  van  de  
 Graaff  (R .,  bl.  71)  de  bevolking  van  Montrado  op  slechts  6000  zielen,  
 maar  die  opgave  betreff  enkel  de  hoofdplaats,  en  het  getal  wordt  aan-  
 merkelgk  grooter,  indien  men  de  bevolking  van  Sinkawang,  Koelor,  Te--  
 ngahan,  Pakotjin,  Djintang,  Sedouw,  Soengei-Raja  en  andere  tot  de  kongsie  
 Montrado  behoorende  plaatsen  medetelt.  Dezelfde  schrijver  zegt,  R .,  bl.  
 7 2 ,  dat  de  bevolking  jaarlijks  toeneemt,  en  dat  de  kongsie  Montrado  
 (Larah  daaronder  gerekend)  te  allen  tijde  4000  man  onder  de  wape-  
 nen  kan  brengen.  Ik  geloof  dat  de  laatste  oorlogen  geleerd  hebben,  dat  
 liunne  magt  veel  grooter  is;  reeds  bij  den  eersten  opslag  vind  ik,  ,Ver-  
 wikk.,  bl.  316,  van  6000  man  van  Montrado,  tegen  Sambas  optrekkende,  
 gewag  gemaakt. 
 8)  Van  de  Graaff  G.,  bl.  3 8 5 ,  3 9 8 ,  Rapporten  betr.  de  expl.  der  mijnen  
 in  N.  I . ,   in  Natuurk.  Tijdschr.  v.  N.  I .,  Jaarg.  I I ,  bl.  102.