
 
        
         
		gaan  stellen.'  Te  dien  einde  wenschte  hij  ook  met  de  hoofden  van  
 Landak,  Kiai  Aria  en  den  Temonggong,  eene  overcenkomst  te  
 sluiten  ter  regeling  zijner  aanspraken,  en  om  te  voorkomen  dat  zij  
 hunnen  invloed  gebruikten  om  de  Dajaks  van  Sambas  af  te  hou-  
 den.  Kon  hij  deze  hoofden  tot  erkenning  van  zijn  gezag  bewegen,'  
 dan  wenschte  h i j ,  om  dit  tegenover  Sukkadana  te  handhaven,  eene  
 sterkte  in  Landak  aan  te  leggen,  indien  Bloemaert  zieh  verbinden  
 wilde,  die  met  20  ä  30  Nederlandsche  Soldaten  te  bezetten  1). 
 Of aan deze plannen eenig gevolg  is gegeven,  wordt  niet gemeld.  Op  
 dit punt  verlaten  ons  de  eigenhändige  berigten  van  Bloemaert  met de  
 vermelding  van een op Borneo loopend gerueht,  dat de  Keizer  van Ma-  
 taram op Java op weg zou  zijn  om  alle  plaatsen  op  de  Westkust  onder  
 zijn gezag te  brengen,  ’t geen ons opperhoofd met groote bekommering  
 vervulde  voor  de  130  lasten  peper,  die hij  had weten  te  verzamelen 2).  
 Waarschijnlijk  Staat  dit  gerueht  in  verband  met  een  ander,  door  
 Valentijn  vermeld,  aangeande  krijgstoerustingen  van  den  Keizer  
 van  Mataram  tegen  Soerabaja;  doch  het  een  schijnt  even  ongegrond  
 als  het  ander  geweest  te  zijn  3).  1k  heb  uit  de  mededeelingen  van  
 Bloemaert,  hoewel  doorgaans  loopende  over  zaken  van  gering  gewigt,  
 rijkelijk  geput,  dewijl  zij  in  allen  gevalle  een  juister  denkbeeid  van  
 den  toenmaligen  toestand  dezer  kust  geven,  dan  de  overleveringen  
 der  Maleijers,  en  in  het  geheel  het  omstandigste  berigt  aangaande  
 de  Westkust  bevatten,  dat  tot  ons  is  gekomen  uit  de  dagen  der  
 Compagnie.  De  vrees  van  dit  Iigchaam  voor  openbaarheid  heeft  zijne  
 latere  handelingen  op  dit  eiland  in  een  digten  sluijer  gehuld,  dien  
 het  mij  slechts  met  veel  moeite  gelukken  z a l,  hier  en  daar  een  
 weinig  op  te  tillen.  Uit  Valentijns  berigten  moet  ik  opmaken,  dat  
 de  bernoeijingen'  van  Bloemaert  ten  behoeve  van  den  diamanthandel  
 althans  niet  geheel  zonder  vrucht  zijn  gebleven  ;  althans  hij  meldt  
 ons,  dat  dit  opperhoofd,  den  10den September 1610,  met  het  jagt  de  
 Vliegende  Draak  te  Bantam  aankwam,  eene  aanzienlijke  partij  stee-  
 nen  met  zieh  brengende.  Hij  schijnt  zijne  zending  regt  moede  
 geweest  te  zijn  en  het  ontslag,  waarop  hij  aandrong,  daar  nu  de  
 tijd ,  voor  welken  hij  zieh  verbonden  had,  verstreken  was,  als  eene  
 verlossing  te  hebben  beschouwd4).  Waarschijnlijk  was  Pieter  Aarls* 
 *)  Bloemaert,  bl.  106  ,  107. 
 )  Bloemaert,  bl.  107. 
 8)  Valentijn  IV ,  I ,  bl.  81. 
 *)  Valentijn,  bl.  244. 
 zoon  op  Borneo  achter  gebleven.  In  1616  was,  volgens  Valentijn,  
 Hendrik  Vaak  ons  opperhoofd  op  de Westkust,  doch  hij  meldt  ons  
 noch  wat  hij  verrigtte,  noch  hoe  lang  hij  hier  vertoefde.  Als  een  
 bewijs  dat  wij  nog  in  1619  met  Sukkadana  handelden,  vermeldt  
 dezelfde  schrijver,  dat  den  3äen  Maart  van  dat  jaar  het  jagt  Delft  
 met  eene  lading  van  80  last  peper  vandaar  bij  de  vloot  van  den  
 Gouverneur-Generaal  Koen  voor  Jakatra  kwam  1). 
 Intusschen  bleek  het  meer  en  meer,  dat  onze  kantoren  op  Borneo’s  
 Westkust  geen  voordeel  opleverden,  waarom  Heeren  Bewind-  
 hebberen  der  0.  I.  Compagnie,  bij  een  schrijven  van  23  October  
 1623  last  gaven,  onder  meer  andere  faktorijen  ook  die  te  Sukkadana, 
   Sambas  naar  het  schijnt  daaronder  begrepen,  te  ligten.  »De  
 Hollanders,”  zegt  een  schrijver,  »bespeurden  weldra,  dat  er met  de  
 inwoners  van  Borneo  niet  te  handelen  viel,  die  zeker  het  laagste,  
 wreedste  en  trouwelooste  volk  op  den  aardbodem  zijn:  zij  verlieten  
 daarom  het  eiland,  en  ofschoon  herhaaldelijk  aangezocht  om  der-  
 waarts  terug  te  keeren,  hebben  zij  dit  volstandig  geweigerd.”  De  
 betrekkingen  met  de Westkust  bleven  nu  langen  tijd  te  onbeduidend  
 om  eenige  bijzondere  aandacht  te  verdienen;  het  schijnt  echter  dat  
 zij  nimmer  geheel  werden  afgebroken,  en  dat  de  Compagnie  steeds  
 trachtte  eene  goede  verstandhouding  met  de  vorsten  van  Sambas  te  
 onderhouden.  Hetzelfde  was  het  geval  ten  aanzien  van  Broenei,'  
 waar  ook  de  Compagnie  vöör  1623  eene  faktorij  schijnt  bezeten  te  
 hebben;  terwijl  zij  sedert  alleen  nu  en  dan  een  schip  derwaarts  
 zond,  om  eene  lading  peper  af  te  halen  2). 
 Omstreeks  het  genoemde  jaar  bereikte  Giri  Moestaka  de  meer-  
 derjarigheid  en  aanvaardde  de  regering  over  Sukkadana,  onder  den  
 titel  van  Panembahan  van  Meliouw,  ontleend  van  de  kampong  Me-  
 liouw,  in  het  tegenwoordig  gebied  van  Simpang  3) ,  waar  hij  zijne  
 woonplaats  vestigde.  Hij  volgde  hierin  de  gewoonte  der  vorsten  van 
 ‘)  Valentijn,  bl.  24 6 ;  vgl.  IV ,  I ,   bl.  4 5 1 ,  waar  intusschen  Staat,  dat  
 dit  jagt  van  Djambi  kwam. 
 s)  Valentijn,-bl.  2 4 6 ,  G.  Muller,  bl.  2 0 9 ,  Behrns  bij  Logan,  p.  507.  
 Van  den  laatsten  schrijver  zijn  de  aangehaalde  woorden  en  het  berigt  om-  
 trent  de  faktorij  te  Broenei.  Deze  Behrns  was  een  Duitsch  sergeant,  die  
 een  zeer  gebrekkig  verhaal  van  de  reis  van,  Eoggeveen  in  1721  en  1722  
 in  het  licht  heeft  gegeven.  In  het  echte  dagverhaal  van  Roggeveens  reis,  
 in  1838  door  het  Zeeuwsch  Genootschap  uitgegeven,  leest  men  omirent  
 Borneo  geen  woord.  Aangaande  de  verschillende  uitgaven  van  het  verhaal  
 van  Behrns  raadplege  men  de  voorrede  van  het  Genootschap,  bl.  3.  
 s)  Zie  boven,  bl.  121.