
 
        
         
		VOORREDE. 
 Nadat  ik  in  het ja a r  1850  de uitgave  van  het werk  van  den  Generaal-Majoor  
 h .  j .  3.  L.  b id d e r   d e   STUERS,  de  vestiging  en  uitbreiding  der  Nederlanders  
 te r  Westkust  van  Sumatra,  had  ten  einde  gebragt,  ontving  ik  van  genoemden  
 hoof d-offider  een  rapport  ter  image,  aangaande  zijne  expeditie  tegen  de  Chi-  
 nezen  van  Mandor  en  Montrado,  hetwelk  my  voorkwam  eene  hoogstbelangrijke  
 bijdrage  tot  de  geschiedenis  van  Nederlandsch-IndiS  te  bevatten.  In  de  eerste  
 plaats  ontbrak  tot  dusverre  aan  onze  letterkunde  een  omstandig  verhaal  van  
 dien  in  meer  dan  een  opzigt  merkwaardigen  togt;  ten  anderen  was  de  aandacht  
 des  publieks  door  de  in  1850  op  nieuw  onder  de  Chinezen  van  Montrado  
 uitgebroken  onlusten,  op  een  tijdstip  dat  de  Indische  aangelegenheden  gedurig  
 toenemende  belang Stelling  vinden,  meer  dan  immer  op  Borneo's  Westkust  geves-  
 tigd.  I k   besloot  daarom  den  heer  d e   s tu e r s   verlof  te  vragen  tot  de  uitgave  
 van  dit  rapport,  met  zoodanige  ophelderingen  in  den  vorm  van  inleiding  en  
 aanteekeningen,  als  noodig  zouden  zijn,  om  dit  stuk  voor  het  grooter publiek  
 geschikt  te  maken.  Met  zijne  gewone  welwillendheid  en  een my  hoog  vereerend  
 vertrouwen,  verleende  my  de  heer  d e   s td e e s   volkomen  vryheid  om  den  inhoud  
 van  zijn  rapport  op  zoodanige  wijze  en  in  zoodanigen  vorm  openbaar  te  maken, 
   als  my  geschikt  en  wenschelijk  scheen.  I k   begon  nu  de  bouwstoffen  te  
 verzamelen  voor  eene  algemeene  topographische  en  historische  schets  van  Borneo's  
 Westkust,  om  tot  inleiding  te  verstrekken.  Ofschoon  ik  in  de  daartoe  
 betrekkelijke  literatuur  niet  geheel  vreemdeling  w a s,  werd  ik  echter  verrast  
 door  de  groote  menigte  van  uitgebreidere  en  beknoptere  geschriften,  geheel  o f  
 ten  deele  over  Borneo's  Westkust  handelende,  en  grootendeels  in  weinig  behende  
 o f  half-vergeten  tijdschriften  als  begraven,  die  zieh  by  mijne  opzettelijke  na-  
 sporing  aan  mij  voordeden.  Weihaast  bemerkte  ik,  d a t,  zoo  de  veelvuldige