
 
        
         
		ten  aangaande  dit  eiland,  van  de  Chinezen  afkomstig,  er  geen  
 gewag  van  maken,  en  acht  het  hoogst  onwaarschijnlijk,  dat  de  
 Papoea’s  door  de  Dajaks  zouden  verdrongen  zijn,  daar  toch  het  
 onderscheid  in  beschaving  tusschen  die  twee  stammen  niet  zoo  
 bijzonder groot  is,  en  laatstgenoemden,  zoowel  als  de  eersten,  veel  
 geschikter  schijnen,  om  beheerscht  te  worden,  dan  om  te  heer-  
 sehen  1). 
 Wij  mögen  echter  deze  conclusien  van  den  heer  van  Lijnden  
 niet  te  spoedig  aannemen.  Zij  schijnen  mij  toe  te  berusten  op  
 de  verkeerde  voorstelling,  alsof  het  negerras,  zoo  het  ooit  ook  op  
 Borneo  vertegenwoordigd  w as  geweest,  daar  nog  in  op  zieh  zelf  
 staande  stammen  moest  voorhanden  en  niet  allengs  met  de  Dajaks  
 tot  een  volk  kon  versmolten  zijn.  Mögen  wij  aannemen,  dat  de  
 negers  van  den  Indischen  Archipel  van  Afrikaanschen  oorsprong  
 z ijn ,  wat  zeker  altijd  het  waarschijnlijkst  is,  dan  zullen  wij  in  
 de  vele.punten  van  overeenkomst  tusschen  de  zeden  en  gewoon-  
 te n ,  de  godsdienstbegrippen,  en  zelfs  de  talen,  der  volken  van  de  
 Indische  eilanden  met  die  van  Afrika,  vaak  de  sporen  van  de  vroe-  
 gere  aanwezigheid  van  negers,  of  althans  van  ten  deele  van  hen  
 afkomstige  bevolkingen  erkennen,  daar  waar  van  hunne  physische  
 eigenaardigheden  geene  erkenbare  overblijfselen  worden  aangelroffen.  
 De  gewoonten  der  Dajaks  hebben  in  zoo  vele  punten  treffende  
 overeenkomst  met  die  der  Afrikanen,  dat  eene  soort  van  verwant-  
 schap  tusschen  die  beiden  ,  mits  men  zieh  daarvan  geene  overdre-  
 ven  voorstellingen  vorme,  gereedelijk  mag  worden  aangenomen  2). 
 Alle  pogingen  om  ook  maar  een  eenigen  stam  van  den  in  ver-  
 scheidenheid  van  bevolking zoo  rijken  Indischen  Archipel  uitsluitend  
 van  eenig  bepaald  volk  van  het  vasteland  af  te  leiden,  zijn  tot  
 dusverre  mislukt,  en  zullen,  naar  ik  mij  overtuigd  houd,  altijd 
 *)  Van  Lijnden  N,  T . ,  bl.  5 8 6 ;  zoo  ook  Schwaner  B ,   bl.  164.  Earl,  
 p.  2 5 6 ,  zegt,  dat  de  Dajak3  aan  het  bestaan  van  een  kroesharig  volk  in  
 de  binnenlanden  gelooven. 
 S)  Vgl.  over  de  Papoea’s  in  den  Indischen  Archipel  G-.  W.  Earl,  The  
 native  races  of  the  Indian  Archipelago;  Papuans  (London,  1 8 5 3 ),  en  J.  
 Pijnappel,  Ethnologische  Studien,  in  Bijdragen  tot  de  taal-,  land-  en  vol-  
 kenkunde  van  NeOrl.  Indie,  D.  I I ,  bl.  345-“^370,  waar  op  bl.  363  vv.  
 de  vraag  wordt  besproken,  of  ook  op  Borneo  Papoea’s  voorkomen.  Earl  
 neemt  dit  aan  op  gezag  van  kapitein  Brownrigg  (over  wien  zie  Inlei-  
 ding,  bl.  Lxxv  volgg.),  die  ze  in  Goenong-Teboer  beweert  gezien  te  heb?  
 ben;  maar  na  det bedenkingen  van  den  heer  Pijnappel  blijft  de  zaak  twij-  
 felachtig. 
 mislukken,  dewijl  wij  zeker  in  alle  bevolkingen  van  den  Archipel,  
 ook  de  oudste  niet  uitgezonderd,  gemengde  rassen  voor  ons  hebben, 
   waarvan  de  verschillende  bestanddeelen  tot  elkander  in  einde-  
 loos  onderscheidene  verhouding  staan. 
 Hooren  wij  eenige  oogenblikken  den  heer  Logan  ,  wiens  gezag  
 op  het  gebied  der  Indische  ethnologie  voor  dat  van  geen  ander  be-  
 hoeft  onder  te  doen.  »Het  is,”  zegt  h ij,  »mijns  inziens  ontwijfel-  
 baar,  dat  de  Archipel  eene  geschiedenis  heeft,  gelijktijdig  met  die  
 van  elke  eenigzins  beschaafde  natie  längs  den  Oceaan,  en  dat,  zelfs  
 in  het  meesk verwijderd  tijdvak  waartoe  de  geschiedenis  dier  natien  
 opklimt,  stammen  van  eilanders  aanwezig  waren,  welke  met  die  
 van  het  vasteland  in  betrekking  stonden.  Ik  heb  nog  geen  enkelen  
 stam  kunnen  opsporen,  aan  welken  een  oorspronkelijk,  een  uitsluitend  
 aan  de  Aziatische  eilanden  eigen  karakter  kan  worden  toe-  
 gekend,  en  ik  houd  mij  verzekerd,  dat  ook  nimmer  een  zoodanige  
 zal  opgespoord  worden.  Ik  heb  nog  geen  enkel  volk  op  het  vasteland  
 ontdekt,  van  hetwelk  eenig  deel  der  eilanders  zou  kunnen  
 gerekend  worden  in  regte  Iijn  af  te  stammen,  of waaraan  ook  maar  
 stellig een  hoogere  ouderdom,  dan  aan  de bevolking  der  eilanden,  zou  
 kunnen  worden  toegeschreven.  Het  is  even  moeijelijk  te  zeggen  wat  
 de  rassen  der  eilanders  niet  zijn,  als  te  bepalen  wat  zij  zijn.  Zijn  
 zij  verwant  met  de  Chinezen  en  de  westwaarts  aangrenzende  natien?  
 Er  bestaan  scherp  geteekende  trekken  van  allerlei  aard,  welke  om-  
 trent  het  bestaan  van  zulk  een  verwantschap  geen  twijfel  overlaten.  
 Is  deze  verwantschap  beperkt  tot  eenig  deel  der  eilanden-werejd ,  
 of  tot  eenigen  bijzonderen  stam  der  Indo-Chinesche  volken?  Zij  
 strekt  zieh  uit  van  Sumatra  tot  het  Paasch-eiland;  zij  omvat  Bir-  
 maansche,  Siamesche,  Anamesche,  Chinesche  en  andere  bestanddeelen, 
   ook  de  zoodanige  die  te  huis  behooren  bij  de  onbeschaafdere  
 stammen  van  het  vasteland,  die  tot  deze  familie  moeten  gerekend  
 worden.  Strekt  zieh  deze  verwantschap  met  het  vasteland  verder  
 u i t ,  dan  Achter-Indie ?  De  bergachtige  grenslanden  der  vallei  van  
 Assam  en  de  Himalaja  zijn  bewoond  door  stammen,  van  welke  
 sommige  in  schier  alle  hoofdtrekken  met  de  eilanders  overeenkomen.  
 Beklimmen  wij  den  Himalaja  en  verplaatsen  wij  ons  alzoo  in  het  
 plateau  van  Centraal-Azie,  dan  mag  men  ten  minste  verwachten,  
 dat  de  overeenkomst  met  de  eilanders  zal  ophouden?  Verre  van  
 daar!  Zij  volgt  ons  naar  Tibet,  en  begeven  wij  ons  verder  noord-  
 waarts  tot  de  landen  der  Türken  en  Mongolen,  en  vandaar  tot  de 
 I.  17