
 
        
         
		voorgebergte  ßatoe  Belat  in  de  zee  verliest  1) ,  en  is  als  de  
 scheiding  tusschen  het  gebied  der  Kapoeas  en  der  rivier  van  Sam-  
 bas  te  beschouwen.  De  tweede  of Kaminting-keten,  die  in  het  hart  
 des  eilands  met  den  noordelijken  bergketen  zamenhangt,  neemt  
 allengs  eene  zuidwaartsche  rig tin g ,  zoodat  zieh  het  gebied  der  
 Kapoeas  gedurig  verbreedt,  naarmate  die  rivier  het  strand  nadert.  
 Doch  lang  voordat  dit  gebergte  bij  den  Pembaringan-badak  zijne  
 rigting  bepaaldelijk  zuidwaarts  neemt,  wordt  ook  hier  het  stroom-  
 gebied  der  Kapoeas  zeer  aanmerkelijk  ingeperkt  en  van  dat  der  
 rivier  van  Simpang  gescheiden  door  een  gebergte,  waartoe  de  toppen  
 Mahm,  Spontiak,  Lajang,  Mengalat  en  andere  behooren,  ter-  
 wijl  het  in  het  distrikt  Meliouw,  door  zijne  voortzetting  in  den  
 berg  Bloengei,  schier  tot  den  oever  der  Kapoeas  nadert.  Yolgens  
 George  Müller  hangt  dat  gebergte  en  zijne  voortzettingen  met  den  
 Kaminting-keten  niet  zamen,  en  zou  tusschen  Sintang  en  Seka-  
 douw  de  aaneenschakeling  geheel  zijn  afgebroken.  De  genoemde  
 reiziger  gist  daarom,  dat  dit  gebergte  eenmaal  de  kern  vormde  van  
 een,  door  een  zeearm  van  Borneo’s  kust  gescheiden  eiland,  waar-  
 mede  het  alleen  door  aanslibbing  zou  vereenigd zijn  2).  Een volksge-  
 loof  van  Borneo’sfeSnboorlingen,  dat  dit  eiland  vroeger  uit  een  aan-  
 tal  eilanden  bestond,  zou  tot  aanbeveling  van  dit  gevoelen  kunuen  
 worden  bijgebragt  3) ;  maar  zoo  de  kaart  van  den  heer  Melvill  van  
 Carnbee,  voor  welker  zamenstelling,  zoo  ik  meen,  de  onuitgegeven  
 opnemingen  van  het  gebied  der  Pawan-rivier  en  liare  communica-  
 tien  längs  de  Pinoe  met  de  Kapoeas  door  den  heer  von  Gaffron  4)  
 gebezigd  z ijn ,  aan  de  waarheid  getrouw  is ,  moet  dit  gevoelen  
 bepaald  worden  verworpen.  Ik  geloof  echter  dat  het  veiligst  i s ,  
 dit  punt  vooralsnog  niet  te  beslissen.  Maar  hoe  het  zij  ,  wanneer  
 de  Kapoeas  den  berg  Bloengei  voorbij  i s ,  verbreidt  zij  zieh  wel-  
 dra  als  een  waaijer  in  vele  takken  door  den  breeden  alluvialen 
 *)  Temminck,  p.  1 5 1 ,  de  Stuers  H S .,  bl.  67.  In  het  door  Temminek,  
 t.  a.  p .,  medegedeelde  regeringsbeslnit  van  28  Febr.  1 8 4 6 ,  komen  Bajang,  
 Krimbang,  Baratjeh  en  Soenjang  als  synonieme  namen  voor;  doch  volgens  
 de  kaart  van  van  Lijnden  en  Groll  moet  althans  de  Soenjang  van  den  
 Bajang-Mioet  onderscheiden  worden,  en  volgens  de  kaart  van  Melvill  van  
 Carnbde  heet  de  noordelijke  voortzetting  van  den  Bajang  „ Krimbang-go-  
 bergte.” 
 *)  G.  Müller,  bl.  2 6 0 ,  285. 
 .  *)  Tobias  W .,  bl.  12. 
 *)  Ygl.  Inleiding,  bl.  LX X X V I. 
 gordel,  die  Borneo  omgeeft,  tot  zij  zieh  tusschen  Mampawa  en  
 Sukkadana  met  zes  hoofdmondingen  in  zee  stört. 
 Nadat  wij  ons  dus  de  groote  omtrekken  van  het  gebied  dezer  
 trotsche  rivier  zooveel  mogelijk  hebben  vertegenwoordigd,  zullen  
 wij  de  reizigers,  die  haar  zijn  opgevaren,  in  de  verbeelding  ver-  
 gezellen,  ten  einde  nader  bekend  te  worden  met  de  tooneelen,  die  
 zij  den  beschouwer  aanbiedt,  en  de  talrijke  kleine  staten,  die  längs  
 hare  oevers  worden  aängetroffen.  Vertoeven  wij  eerst  eenige  oogen-  
 blikken  bij  de  merkwaardige  Delta,  die  door  hare  mondingen  ge-  
 vormd  wordt. 
 Zoodra. de  Kapoeas  voorbij  den berg  Bloengei  in  de  strandvlakte 
 gekomen  i s ,  splitst  zij  zieh  in  twee  armen,  die,  zieh  herhaaldelijk  
 hereenigende,  drie  eilanden  vormen,  Separo,  Djamboe  en  
 Limboeng  geheeten,  van  welke  het  laatsle  het  grootste  is.  Bij  het  
 eiland  Djamboe  zendt  zij  een  tak  zuidwaarts  u it,  die  den  naam  
 draagt  van  Dawah  2)  of Mantoet,  en  met  zijne  beide  mondingen,  de  
 Koewala  Majah  en  de  Koewala  Koembang  2),  van  welke  de  laatste  
 ook  vaak  Mendouw-rivier  geheeten  en  op  eene  breedte  van  wel  20  
 ä  24,000  voet  geschat  wordt,  een  eiland  omvat,  op  welks  noord-  
 westelijke  en  zuid-westelijke  uiteinden  zieh  de,  bergen  Majah  en 
 Miami  verhelfen.  De  berg  Majah was  vroeger  bewoond  en  men 
 zegt,  dat  zieh  op  eene  vooruitspringende  rots  aan  den  riviermond  
 een  steen  met  een  Europeesch  wapen  bevindt.  Vöör  de  Koewala  
 Majah  liggen  eenige  eilandjes,  zooals  Antoe,  Nanas,  Malang-mera-  
 kit  en  wat  dieper  zeewaarts  de  Masa-tiga;  meer  zuidwaarts  digt  
 bij  den  wal  ligt  Poelo-baroe,  waar  zoo  vele  honigbijen  zijn,  dat  
 men  er  jaarlijks  van  5  tot  8  pikols  was  inzamelt.  De  kust  is  
 hier  buitengewoon  laag,  en  de  zee,  ofschoon  zonder  klippen  of  
 banken,  zoo  ondiep,  dat  men  bij  het  varen  vier  ä  vijf  uren  van  
 den  wal  houdt.  De  berg  Miami  vormt  een  grooten  uithoek,  onder  
 den  naam  van  Tandjong  Satei  (ook  Tikal)  bekend,  en  wanneer  men  
 tusschen  dit  voorgebergte  en  het  eiland Panoembangan,  het  noorde-  
 lijkste  der  Iiarimata-eilanden,  is  doorgevaren,  komt  men  voor  eene  
 groote  bogt  der  zee,  in  welke  zieh  van  de  noordzijde  de Mendouw, 
 *)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 4 5 ,  spreekt  van  de  „Simpang  Dawah;”  
 maar  „ simpang”  is  slechts  de  Maleisehe  naam  voor  een  tak  o f  arm  eener  
 rivier. 
 a)  „ Koewala”  beteekent  monding.  De  naam Koewala Koembang. schijnt  
 ontleend  aan  een  eilandje  voor  deze  uitwatering  gelegen  (bij  von Derfelden  
 „Kombo,”  bij  Melvill  „Kambansr” ).