
 
        
         
		De  aanslibbing  en  aanhechting  van  nieuwe  eilanden  aan  de  kust  
 gaat,  ofschoon  langzaatn,  ook  nu  nog  geregeld  voort.  „Zoo  men,”  
 zegt  de  heer  Müller,  „ naar  den  ouderdom  der  hoogste  boomen  
 mag  oordeelen,  die  zieh  amphitheatersgewijze  achter  elkänder  verheilen, 
   en  men  dien  der  zwaarste  boomen,  welke  längs  het  strand  
 voorkomen,  op  80 jaren  stelt,  bedraagt  de  gewone  aanspoeling  van  
 land  naauwelijks  1  of  1J  vadem  in  het  jaar.”  Nogtans  verzekert  
 ons  de  heer  Tobias,  dat,  volgens  de  overlevering  der-inboorlingen,  
 de  berg  Kandang  in  het  gebied  van  Landak,  die  in . eene  regte  lijn  
 zeker  wel  9  uren  van  zee  ligt,  eenige  eeuwen  geleden  nog  een  
 eiland  was,  onder  den  naam  van  Poelo  Kandang  bekend  1).  ln  
 den  bodem  dezer  alluviale  streken  is  het  bed  der  rivieren  naauw  
 begrensd  te  noemen,  en  ondergaat  het  zeker  van  tijd  tot  verplaat-  
 singen.  Van  Pontianak  tot  Panoembangan,  het  noordelijkste  der  
 Karimata-eilanden,  is  de  zee  längs  het  strand  ondiep  en  tot  meer  
 dan  een  half  uur  afstands  van  den  wal  van  een  bruinachtig  grijze  
 kleur.  Zoo  men  echter  een  of  anderhalf  uur  van  den  wal  houdt,  
 heeft  men  van  3  tot  5  vademen  water,  en  men  kan  gerust  op  het  
 dieplood  afzeilen,  zonder  dat  men  voor  klippen  af  zandbanken  be-  
 hoeft  te  vreezen  2). 
 Het  eigenlijk  gebied  van  Pontianak  strekt  zieh  uit  zuidwaarts  
 tot  aan  de  Poengoer,  noordwaarts  in  naam  tot  aan  de  rivier Pinjoe,  
 die  het  van  Mampawa  scheidt,  doch  inderdaad  niet  veel  verder  dan  
 de  rivier  van  Pontianak,  daar  de  Chinezen  van  Mandor,  die  be-  
 noorden  die  rivier  gevestigd  zijn,  het  gezag  van  den  Sultan  van  
 Pontianak  te  naauwernood  erkennen.  In  het  binnenland  grenst Pontianak  
 aan  Landak,  Tajan  en  Meliouw)  de  rivier  Rankang,  die zieh  
 van  de  noordzijde in de Kapoeas stört,  waar zij het eerste eiland,  Poelo  
 Separo,  vormt, wijst  de  oostelijke grens  tegen Tajan aan.  Het rijk van  
 Pontianak  ligt  dus  gedeeltelijk  in,  gedeeltelijk benoorden de Delta;  en  
 is  deze  in  hetalgemeen eene moerassige,  onbewoonbare wildernis,  van  
 schier  het  geheele  Pontianaksche  rijk  kan  zonder  overdrijving  het-  
 zelfde  gezegd  worden.  Met  uitzondering  der  Chinesche  volkplanting  
 van  Mandor,  is  de  bevolking  van  dit  rijk  bijna  geheel  längs  den  
 noordelijken  arm  der  Kapoeas  of  de  rivier  van  Pontianak  geconcen-  
 treerd,  en  bedraagt  zij  naar  de  beste  en  nieuwste  opgaven  nog 
 *)  G.  Maller,  bl.  2 2 2 ,  2 6 0 ,  Tobias,  bS,  1 2 .  
 s)  G.  Maller,  bl.  221  ,  223. 
 geene  tien  duizend  zielen  1).  Behalve  de  hoofdplaats  en  het  reeds  
 genoemde  Soekoe-Ianting,  eene  betrekkelijk  aanzienlijke  kampong  
 mel  ongeveer  20  huizen,  verdienen  alleen  nog  de  aan  zee  gelegen  
 kampongs’  Soengei  Iteh  en  Soengei  Kakap  ,  door  nederzetting  van  
 Boeginezen  ontstaan,  eene  opzettelijke  vermelding  2). 
 De  vlijt  der  Chinezen  heeft  het  landschap  Mandor  hier  en  daar  
 met  schoone  rijstvelden  bedekt;  voor  het  overige  is,  zoo  wij  den  
 omtrek  der  hoofdstad  uilzonderen  ,  schier  alles  nog  wat  ook  het  
 terrein  van  deze  was,  toen  zieh  ruim  80  jaren  geleden  de  Sjerief  
 Abdoe’l-Rahman  met  eene  kolonie  van Mampawa  daar  nederzette,  —  
 woest,  onbewoond,  moerassig  en  modderig  en  met  zoo  digten  
 plantengroei  bedekt,  dat  alle  gemeenschap,  behalve  lahgs  de  tallooze  
 walerwegen,  onmogelijk  is.  Vöör  de  stichting  van  Pontianak  was  
 het  onherbergzame  eiland,  waarop  het  gebouwd  werd,  in  het  oog  
 der  bijgelöovige  inlanders  slechts  het  verblijf  van  eene  soort  van  
 spoken,  somtijds  aangemerkt  als  de  zielen  van  kinderen  die  door  
 het  ontijdig  overlijden  der  moeder  het  levenslicht  niet  aanschouwd  
 hadden  3) ,  meer  gewoonlijk  als  de  zielen der  in  barensnood  vöör  de  
 verlossing  bezwekene  moeders  zelve,  die  z ieh ,  meent  m en ,  naakt  
 en  met  loshangende  hären,  onder  ängstig  gekerm,  op  eenzame  
 plaatsen  vertoonen,  en  inzonderbeid  het  mannelijk  geslacht  zoo  
 vijandig  zijn,  dat  de  gedachte  van  ze  onder  een  kapok-boom,  hare  
 geliefkoosde  zitplaats,  te  zullen  ontmoeten,  den  onversaagdsten  
 man  het  bloed  in  de  aderen  stollen  doet  4).  De  naam  dezer  spo- 
 ’)  Zie  hier  een  vergelijkend  overzigt  der  verschillende  opgaven. 
 Maleijers  Chinezen  Dajaks  Totaal. 
 Tobias  W. ,   bl.  22.  25,200  3,500  28,700. 
 Hartmann  HS.  I,  bl.  13.  8,408  1,159  9,576. 
 Francis ,  bl.  4.  11,122  11,391  22,513. 
 v.  Lijnden  N.  T .,  bl.  583.  7,486  1,711  105  9,305. 
 Onder  de  Maleijers  zijn  hier  ook  de  Arabieren  en  Boeginezen  gerekend.  
 Francis  stelt  de  Arabieren  op  9 0 0 ,  de  Boeginezen  op  1814.  Van  Lijnden  
 telt  216  Arabieren,  doch  deze  zijn  alleen  mannen,  en  de  vronwen  zijn  bij  
 de  Maleijers  en  Boeginezen  geteld,  die hij  te  zamen  op  7,270 begroot.  Tot  
 verklaring  van  het  groote  verschil  in  het  getal  der  Chinezen  diene,  dat  
 Hartmann  en  van  Lijnden  de  Chinezen  van  Mandor  niet  mede  teilen,  ter-  
 wijl  Tobias  ze  grootendeels  tot Mampawa brengt  (vgl.  bl.  3 4 ,  3 5 ),  waarom  
 hij  ook  het  aantal  Chinezen  in  dezen  Staat  op  8000  stelt.  Op  de  statis-  
 tieke  kaart  van  Melvill  van  Carnbde  is  de  bevolking  van  Pontianak,  doch  
 met  inbegrip  van Mandor,  op  36,637  zielen  gesteld,  op  eene uitgestrektheid  
 van  136,9  vierk.  geogr.  mijlen. 
 s)  Yan  Lijnden  N.  T .,  bl.  5 7 4 ,  584. 
 s)  Hartmann  HS.  I ,   bl.  5 ,   Tobias  W. ,   bl.  8 . 
 *)  Ritter, bl.  191,  199.  Vgl. Tijdschr.  v. N.  I ,   Jaarg.  IX , D.  III,  bl.  392.