
 
        
         
		Nadat  de  Commissaris  Palm  naar  Batavia  was  teruggekeerd.  be-  
 sloot  Abdoe’r-rahman  zijne  nieuwelings  verkregen  regten  op  San-  
 gouw  met  de  wapenen  te  doen  gelden.  Van  de  vroegere  geschie-  
 denis  van  dezen  staat  is  zeer  weinig  bekend,  behalve  dat  het  aldaar  
 regerend  geslacht  zijnen  oorsprong  van  Sukkadana  afleidde  en  de  
 Suprematie  van  dat  rijk  erkende  J).  Echter  had  ook  de  Sultan  van  
 Banjer-massin  op  Sangouw  aanspraken,  maar  van  zeer  twijfelachti-  
 gen  aard.  Zij  staan  waarschijnlijk  in  verband  met  de  regten  Van  
 dien  Vorst  op  Lewei  en  Sintang,  en  werden,  even  als  deze,  
 reeds  vermeld  in  het  contract,  in  1756  door  Banjer-massin  met  
 de  0 . 1.  Compagnie  gesloten  2).  Die  regten  grondden  zieh,  volgens  
 de  overlevering,  op  de  hulp  door  Kota-ringin,  eene  onderhoorigheid  
 van  Banjer-massin,  eenmaal  aan  Lewei  tegen  het  naburige  Sintang  
 verleend.  Lewei  sloot  bij  die  gelegenheid  met  Kota-ringin  een  ver-  
 bond,  dat  op  koperen  tafelen  gegraveerd  werd,  en  waarbij  het  op  
 zieh  nam  eene  jaarlijksche  schatting  te  betalen  en  de  keuze  zijner  
 hoofden  door  Kota-ringin  te  Iaten  bevestigen  3).  Sintang  schijnt  
 in  dien  krijg  het  onderspit  te  hebben  gedolven  en  tot  de  erken-  
 ning  der  Suprematie  van  Banjer-massin  genoodzaakt  te  zijn.  En  
 indien  de  aanspraken  van  dien  Vorst  op  Sangouw  werkelijk  eeni-  
 gen  grond  hadden,  moeten  wij  waarschijnlijk  aannemen,  dat  de  
 Vorst  van  dat  rijk ,  als  bondgenoot,  in  de  nederlaag  van  Sintang  
 heeft  gedeeld.  Men  weet  op  hoe  losse  gronden  zieh  de  Maleische  
 Vorsten  vaak  zoodanige  regten  aanmatigen,  en  hoe  weinig  bezwaar  
 de  kleine  staten  maken  ,  om  in  naam  het  gezag  van  de  meer  af-  
 gelegen  grootere  rijken  te  erkennen,  wanneer  zij  slechts  geene  
 uitoefening  van  wezenlijke  magt  hebben  te  duchten.  Doch  wat  
 men  ook  van  de  regten  van  Banjer-massin  op  Sangouw  denke möge,  
 in  het  tijdvak  waarvan  wij  spreken  waren  zij  verouderd  en  verge-  
 ten.  Ook  de  Suprematie  van  Sukkadana  bestond  niet  meer  dan  in  
 naam  4) ,   en  de  Vorst  van  Sangouw  was  inderdaad  geheel  onaf-  
 hankelijk.  Hij  moest  zieh  thans  echter  gereed  houden,  om  die  
 onafhankelijkheid  met  de  wapenen  te  handbaven  tegen  den  Sultan  
 van  Pontianak,  wien  de  Compagnie,  op  grond  harer  vermeen-  
 de  reglen  op  de  geheele  Westkust  van  Borneo,  door  de  jongste 
 *)  Boven,  bl.  188,  191.  
 s)  Zie  Inleiding,  bl.  X LII. 
 3)  Halewijn,  bl.  190;  vgl.  boven,  bl.  50. 
 *)  Zie  van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  615. 
 overeenkomst  met  Bantam  verworven,  dit  rijk  als  een  leen  had  
 geschonken. 
 De  Vorst  van  Sangouw  was  waarschijnlijk  sedert  lang  op  een  
 aanval  van  Abdoe’r-rahman  voorbereid,  en  schijnt  zieh  met  Tajan,  
 en  welligt  nog  andere  bovenlandsche  staatjes,  tot  een  krachtigen  
 wederstand  tegen  zijne  aanmatigingen  verbonden  te  hebben.  Aan  den  
 anderen  kant  ontbrak  het  ook  Abdoe’r-rahman  niet  aan  bondgenooten.  
 De  Boeginesche  prins  Pangeran  Soeta  Widjaja,  beter  bekend  onder  
 den  naam  van  Badja  Hadji,  die  laatslelijk  zijn  verblijf  had  gehou-  
 den  te  Salangor,  eene  Boeginesche  kolonie  op  de  Westkust  van  het  
 Maleisch  Schiereiland,  door  een Vorst  van  zijne  maagschap,  tevens  
 zijn  schoonzoon,  geregeerd,  was  omstreeks  dien  tijd  naar  Muntok  
 gekomen  en  vandaar  overgestoken  naar  Mampawa,  om  er  eene  bede-  
 vaart  naar  het  graf  van  Sjerief Hoesein  te  verrigten  *);  Hier ontving  
 hij  het  aanbod  van  Abdoe’r-rahman,  om  hem  met  zijne  volgelingen  
 in  de  onderneming  tegen  Sangouw  behulpzaam  te  zijn,  hetwelk  hij  
 met  gretigheid  aannam  2).  Nog  eene  andere  schaar  van  zwervers  
 werd  te  gelijker  tijd  door  Abdoe’r-rahman  aan  zijne  dienst  verbonden. 
   Zij  waren  afkomstig  uit  het  rijk  van  Siak  op  Sumatra’s  
 Oostkust,  en werden  aangevoerd  door  twee  telgen  van  het  Siaksche 
 *)  Kronijk  van  Riouw,  bij  Menrsinge,  Maleisch  leesboek,  Illde  stuk,  
 bl.  80.  Vgl.  over  den  Boegineschen  oorsprong  der  bevolking  van  Salangor  
 Newbold,  Straits-settlements,  I I ,   p.  3 1 ,  Begbie  ,  Malayan  Peninsula, 
   p.  8 6 ,  Ritter,  Erdkunde  von  Asien,  Th.  V ,  S.  30. 
 s)  De  Kronijk  van  Riouw,  t.  a.  p . ,  vermeldt  zijnen  togt^ naar  Sangouw  
 met  een  enkel  woord,  doch  zonder  van  de  verbindtenis  met  Abdoe’r 
 rahman  te  gewagen.  Doch  zie  Ritter,  bl.  2 0 3 ,  G.  Müller,  bl.  2 1 2 ,  
 3 4 6 ,  347.  G.  Müller  plaatst  den  togt  tegen  Sangouw  reeds  in  1 7 7 2 ,  
 dus  in  hetzelfde  jaar,  waarin  Pontianak  gesticht  werd,  en  ook  Ritter  
 laat  dien  voorafgaan  aan  de  zending  van  Landak  naar  Bantam.  Tobias  
 H S .,  bl.  4 1 ,  zegt  zeer  onbepaald:  „ Van  Sangouw  heeflt  zieh  de  Sultan 
 van  Pontianak  nooit  kunnen  meester  maken,  en  zelfs  tot  de  tusschen  beide  
 gelegen  rijkjes  zijne  magt  slechts  indirekt  uitgestrekt.  Eens  is  hij  met  
 een  paar  vaartuigen  derwaarts  vertrokken,  en  de  niet  weggeloopen  in-  
 woners  van  de  hoofd-negerie  hebben  zieh  in  schijn  onderworpen,  maar  
 niet  langer  dan  tot  hij  met  zijne  magt  wederom  vertrok.”  Doch  Hartmann  
 HS.  I ,  bl.  8 0 ,  plaatst  dien  togt  uitdrukkelijk  in  1780.  Ik  ben  
 dit  laatste  gevoelen  gevolgd,  omdat  mij  de  chronologische  orde  der  ge-  
 beurtenissen  bij  dien  schrijver  over  het  geheel  het  best  voorkomt,  omdat  
 het  waarschijnlijk  is  dat  Abdoe’r-rahman  geen  krijg  tegen  SaDgouw  
 zal  ondernomen  hebben,  voor  bij  zieh  genoegzaam  te Pontianak  bevestigd  
 ■en  van  de  goede  gezindheid  der  Compagnie  verzekerd  had,  en  omdat  
 dit  jaartal  het  best  voegt  in  den  loop  der  verrigtingen  van  Radja Hadji,  
 zooals  die  in  de  Kronijk  van  Riouw  verhaald  worden.