
 
        
         
		door  de  vereeniging  der  rivier  van  Martapoera  met  de  Barito  of  ri-  
 vier  van  Banjer-massin  1). 
 In  1736  hadden  nieuwe  onderhandelingen  plaats,  waartoe  voor-  
 namelijk  de  onmagt  des  Sultans  om  zijn  gezag  in  de  onderhoorige  
 slaten  van  Koetei  en  Berouw  op  de  Oostkust  te  handhaven,  aanlei-  
 ding  schijnt  gegeven  te  hebben.  De  opperkoopman  J.  A.  Para vicini  
 vertrok  naar  Banjer-massin  en  sloot  er  den  20sten October eene nieuwe  
 overeenkomst.  De  Sultan  beloofde  daarbij  jaarlijks  13000  pi-  
 kols  peper  te  zullen  leveren  tegen  6  Spaansche  matten  de  pikol ;  
 de  prijs  van  het  goud  werd  op  12  Spaansche  matten  de  tail  gesteld  
 en  het  Hollandsche  geld  in  Banjer-massin  gangbaar  verklaard.  Ook  
 eenige  voordeelen  uit  de  diamant-mijnen  vloeijende  werden  aan  de  
 Compagnie  verzekerd.  Maar  de  gewigtigste  bepaling  was  die,  waarbij  
 de  vorst  van  zij ne  dierbare  bondgenoot,  de  Compagnie,  de  belofte  
 verwierf van  hulp  tot  het  heroveren  der  afvallige  gewesten Sangouw,  
 Sintang,  Lewei,  Berouw  en  Koetei ,  waar tegen  hij  haar  uit  de  in-  
 komsten  dier  provinciën  80  pikols  vogelnesten,  160  pikols  was  en  
 340  tail  goud  toezegde.  Ik  zal  gelegenheid  hebben  over  de  aan-  
 spraken,  die  Banjer-massin  ,  blijkens  dit  contract,  op  de  binnen-  
 landsche,  thans  tot  de  Wester-afdeeling  gerekende,  staten  van  Sangouw, 
   Sintang  en  Lewei  maakte,  elders  uitvoeriger te spreken.  Hier  
 merk  ik  nog  slechts  op,  dat  van  de  beloofde  hulp,  en  dus  ook van  
 de  daarvoor  bedongen  belooning,  nimmer  iets  gekomen  is  2). 
 Omstreeks  het  jaar  1780  werd,  gedurende  de  minderjarigheid  des  
 wettigen  troonopvolgers,  het  rijk  bestuurd  door  zÿnen  neef  Pange-  
 ran  Nata.  Deze  maakte  zieh  echter,  onder  den  titel  van  Panemba-  
 han  Ratoe,  geheel  van  de  regering  meester;  de  jonge  Sultan  vlugtte  
 naar  de  Oostkust.  Het  gebied  van  Banjer-massin  strekte  zieh  toen-  
 rnaals  uit  van  Kota-waringin op  de Zuid-  tot  Berouw op  de Oostkust ; 
 *)  Tobias  B .,  bl.  2 4 ,  van  Capellen  Mon., p.  166. —  Hogendorp,  Coup  
 d’Oeil,  p.  3 7 9 ,  en  na  hem  Sal.  Muller,  bl.  3 3 2 ,  plaatsen  dit  contract  te  
 onregt  in  1746. 
 *)  Tobias  B .,  bl.  2 4 ,  van  Capellen  Mon.,  bl.  .166,  welke  laatste  zegt,  
 dat  bij  dit  verdrag  de  regten  van  den  Sultan  op  Berouw,  Koetei,  Passir  
 en  Kota-waringin  aan  de  Oost-Indische  Compagnie  zijn  afgestaan. 
 doch  de  ondergeschiktheid  der  meer  afgelegene  provinciën  bestond  
 weinig  meer  dan  in  naam.  Dit  geldt  inzonderheid  vart  de  Oostkust-  
 staten,  die  hare  opkomst  grootendeels  te  danken  hebben  aan  der-  
 waarts  van  Celebes  overgekomen  Boeginezen.  In  de  hoop  op  buit  
 kozen  dezen  de  partij  van  den  wederregtelijk  van  den  troon  gedron-  
 gen  vorst;  in  1783  landden  3000  Boeginezen  te  Tabenio,  drongen,  
 alles  verwoestende,  tot  in  de  nabijheid  van  de  vorstelijke  residentie  
 Martapoera  door, en bragten  weihaast  den Panembahan  Ratoe zoodanig  
 in  het  naauw,  dat  hij  geene  uitkomst wist  dan  zieh  in  de  armen  
 der  Compagnie  te  werpen.  Deze,  zieh  weinig  bekommerende  om  de  
 wettigheid  der  aanspraken  van  de beide  twistende  vorsten,  en  alleen  
 haar  eigen  voordeel  beoogende,  besloot  aan  zij ne  beden  te  voldoen,  
 toen  zij  bemerkte  dat  de  Panembahan  gereed  was  zieh  iedere  opoffe-  
 ring  te  getroosten.  Zij  zond  eene  krijgsmagt  onder  het  bevel  van  
 den  kapitein  Hofman,  die  tevens  als  Commissaris  met  de  regeling  
 der  zaken  van  Banjer-massin  belast  was.  De  Boeginezen  werden  nu  
 spoedig  tot  den  aftogt  genoodzaakt  en  de  rust  hersteld,  doch  de  Panembahan  
 moest  zijne  handhaving  op  den  troon  met  een  nieuw  con-  
 tract  koopen,  waarbij  hij  schier  alle  wezenlijke  magt  aan  de Compagnie  
 afstond.  Dit  contract  kwam  den  13  Augustus  1787  tot  stand,  
 en  werd  twee  jaren  later  nog  met  een  additioneel  artikel  vermeer-  
 derd.  De  vorst  stond  der  Compagnie  zijn  rijk  af,  om  dit  slechts  als  
 leen  en  onder  eed  van  trouw  uit hare  handen  terug  te  ontvangen.  De  
 regeling der troonsopvolging en de  benoeming aller  hooge  staatsbeamb-  
 ten moesten  door  de Compagnie worden goedgekeurd.  Passir en andere  
 distrikten  op  de  Oostkust,  het eiland  Laut  en  de  helft  van  de  zoo-  
 genaamde  Doeson,  een  uitgestrekt  distrikt  in  de  bovenlanden  aan  de  
 Barito-rivier,  werden  onder,  het  regtstreeksch  beheer  der Compagnie  
 gesteld,  even  als  ook  de  Chinezen  en  andere  vreemdelingen  in  het  
 rijk  woonachlig.  De  Panembahan  verbond  zieh  de  Compagnie  in  
 hare  oorlogen  bij  te  staan,  en  allen  die  zieh  in  zijn  rijk  tegen  
 haar  verzetteden  uit  te  leveren  of voorbeeldig  te  straffen.  Het  beheer  
 der  tollen,  der  diamant-  en  goudmijnen,  uitgezonderd  die  van  
 Doekoe-kanan  en  Doekoe-kiri,  en  der  vogelnestklippen  werd  aan