
 
        
         
		VIJFDE  HOOFDSTUK. 
 De  Pangeran  van  Landak  komt  in  h e t  bezit  van  den  diamant  Danan  Rad*  
 ja .  —  De  Sultan  Tan  Snkkadana  poogt  zieh  van  dien  steen  meester  te   ma-  
 keD.  —  Oorlog  tusschen  Snkkadana  en  Landak. —  Landak vraagt den bijstand  
 van  Bantam.  —  Bantam  verovert  Snkkadana  met  de  hu lp   der  0 .  I.  Compagnie. 
   —  Landak  en  Snkkadana  cijnsbaar  aan  Bantam.  —   Handel  der  0 .  I.  
 Compagnie  op  deze  gewesten.  —  De  Sultan  van  Snkkadana  roept  de  hulp  
 der  Boeginezen  in.  —  Vroegere  vestiging  der  Boeginezen  op  Borneo’s  Oost-  
 knst.  —  De  Boeginescbe  prins  Daeng  Menambon  herstelt  den  Sultan  van  
 Sukkadana  op  den  troon  en  hnwt  zijne  dochter.  —  Oorsprong  van  het  vor-  
 stengeslacht  en  de  Boeginesche  kolonie  te  Mampawa.  —   Boeginesche  onderko-  
 ningen  te   Riouw.  —  Opvolgers  van  Marhoem  Adii  te  Sambas  en  van  Sultan  
 Zeinoe’d-din  te   Sukkadana.  —  Opkomst  van  Simpang. 
 »«H 
 Men  zou  w a n e n a lth a n s   op  het  tijdstip,  waartoe  wij  thans  
 genaderd  zijn,  —  de  laatste  jaren  der  zeventiende  eeuw,  — geheel  
 op historischen bodem  te  staan ;  dit  is  echter,  voor  zooverre  wij  de  
 inlandsche  overleveringen  moeten  volgen,  nog  geenszins  het  geval,  
 en  het  verdient  opmerking  hoe  körte  tijd,  zelfs  nog  in  onze  dagen,  
 toereikend  i s ,  om  in  de  verhalen  der  inlanders  van  den  Archipel  
 de  gebeurtenissen  in  het  kleed  van  het  wonderbare  te  hullen  en  
 ze  geheel  het  karakter  der  mythe  te  geven  x).  De  verovering  van  
 Sukkadana  door  de  wapenen  van  Bantam,  met  den  bijstand  der  
 0.  I.  Compagnie,  in  1 6 9 9 ,  wordtdoor  de  inlandsche  overleveringen  
 in  verband  gebragt  met  de  geschiedenis  van  den  grooten  diamant  
 Danau  Radja,  van  welken  ik  reeds  herhaaldelijk  gesproken  heb.  
 Dit  geschiedt  echter  op  zoo  uiteenloopende  wijze,  dat  het  verschil 
 *)  Een  sterk  sprekend  voorbeeld  is  hat  inlandsch  verhaal  der  uitbar-  
 sting  van  den  vunrberg  Tambora  op  Sumbawa  in  1 8 1 5 ,  medegedeeld  door  
 den  heer  Roorda  van  Eysinga,  in  zijn  „Handboek  der  land-  en  volken-  
 kunde  enz.  van  Nederlandsch  India,”  Boek  I I I ,  bl.  37. 
 alleen  reeds  genoegzaam  toont,  hoe  wankel  de  bodem  is ,  waarop  
 deze  volksverhalen  rüsten. 
 Ik  heb  reeds  elders  x)  gezegd,  dat  de  Roy  dezen  diamant  te  
 Sukkadana  beweert  gezien  te  hebben;  hij  is  de  eerste  Europeaan,  
 die  daarvan  gewag  maakt.  Inderdaad  zou,  volgens  de  inlandsche  
 verhalen,  die  diamant,  niet  lang  te  voren,  uit  handen  des  Pangerans  
 van  Landak  in  die  van  den  Sultan  van  Sukkadana  gekomen  zijn.  
 Slechts  weinige  jaren  vroeger  moet  h ij,  op  gezag  derzelfde  b ro n ,  
 door  een  Dajak  aan  de  Batang-oeloe  gevonden,  en ,  volgens  het  ael-  
 oude  regt  der  vorsten  om  zieh  alle  diamanten  van  meer  dan  tien  
 karaat,  tegen  eene  willekeurige  belooning  aan  den  vinder,  toe  te  
 eigenen,  in  het  bezit  van  den  toenmaligen  vorst  van  Landab, Pangeran  
 SetjaNata2) getiteld, gekomen  zijn;  terwijl de  ontdekker,  in  ruil  
 voor  den  onberekenbaren  schat,  den  ijdelen  titel  van  Kiai  Djaga  di  
 Laga  en  het  daaraan  verbonden  voorregt  van  den  gedwongen  handel  
 met  een  twaalftal  Dajaksche  huisgezinnen  zou  ontvangen  hebbeD.  
 Nogtans  bragt  het  bezit  van  dezen  schat  den  Landakschen  vorsten  
 geen  voordeel  aan,  daar  hij  de  begeerlijkheid  van  magtiger  nabu-  
 ren  opwekte,  die  geene  middelen  spaarden,  om  zieh  van  het  on-  
 vergelijkelijk  juweel  meester  te  maken  3). 
 ’)  Boven,  bl.  143. 
 s)  Dit  zal  wel  de  regte  schrrjfwijze  zijn  voor  SaidjaNata,  zoo  als  Ritte 
 r ,  of  Sitja  Nata,  zoo  a ls ,  op  bl.  125,  Radermacher  heeft. 
 3)  In  dit  berigt  van  de  ontdekking  des  diamants  ben  ik  Ritter,  bl.  
 160— 170,  gevolgd,  zijn  verhaal  alleen  van  de  romantische  inkleeding  ont-  
 doende.  Yolgens  een  verhaal  bij  Gr.  Muller,  bl.  2 2 8 ,  3 3 3 ,  zou  de diamant  
 onder  de  regering  van  Panembahan  Giri  Koesoema  door  den  Dajak  Sipak  
 in  het  Matansche  gevonden  en  aan  den  Vorst  ten  geschenke  aangeboden  
 zijn,  zonder  dat  hij  eenige  andere  vergelding  dan  de  vriendsehap  van  zijnen  
 gebieder  daarvoor  wilde  aannemen;  de  verachte  heiden  zou  zieh dus  den  da-  
 gelijkschen  toegang  verworven  hebben  tot  de  woning  en  de  tafel  van  den  
 Vorst,  die  het  eerst  op  Borneo’s  Westkust  den  Islam  had  aangenomen.  
 Doch  zie  boven,  bl.  140.  Opdat  het  blijke,  met  welk  regt  ik  mij  hier  en  
 vervolgens  van  het  romantisch  verhaal  van  den  heer  Ritter  bedien,  zal  ik  
 mij  veroorloven  de  volgende  plaats  van  dien  schrijver  uit  het  aldaar  aan-  
 gehaalde  stuk in  de  „Indier” af te  schrijven.  In  mijne  „Indische  herinnerin-  
 gen,”  enz.,  komt  op  bl.  147  een  verhaal  voor,  getiteld:  „de  Diamant.”  
 Hoezeer  nu  dat  verhaal  doormengd  is  met  eene  opgave  der  zeden  en  ge-  
 woonten  van  de  Landakkers  en  der  wijze,  waarop  zij  diamanten  graven,  
 welke  ik  het  doel  had  te  doen  kennen  ;  —  hoezeer  ik  aan  hetzelve  een  
 romantischen  tint  gegeven  heb,  zoo  is  toch  door  mij  de  overlevering  let-  
 terlijk  gevolgd.  De  wijze  van  vinding;  —   de  toeeigening  door  den  toenmaligen  
 vorst  van  Landak;  ;—  het  huwelijk  van  een  zijner  broeders  met  
 de  dochter  van  den  Sultan  van  Sukkadana,  onder  verpligting  om  dien  
 grooten  diamant  als  bruidschat  mede  te  brengen;  —  deszelfs  vlugt  van