
 
        
         
		De  Sultan,  die  toen  te  Bantam  regeerde,  was  Aboe’l-Mahasin  
 Mohammed  Zeinoe’l-Abedin,  die  weinige  maanden  te  voren  zijnen  
 broeder  was  opgevolgd  1).  Bantam  was  toen  ter  tijd  reeds  geheel  
 afhankelijk  van  de  Oost-Indische  Compagnie  en  vermögt  niets  zon-  
 der  hare  vergunning  en  hären  bijstand.  Door  het  vleijend  aanbod  
 der  Landaksche  gezanten  en  den  glans  der  diamanten  aangelokt,  
 wendde  de  Sultan  zieh  tot  den  Opperlandvoogd  en  de  Raden  van  
 Indie,  om  hunne  medewerking  te  vragen;  en  dezen,  waarschijnlijk  
 begeerig  om  de betrekkingen met Borneo’s Westkust te hersteilen,  al-  
 daar  vaster  voet  dan  tijdens  de  vestiging  der  voormalige  kantoren  
 te  erlangen,  en  hunne  Engelsche  mededingers  zoo  mogelijk  van-:  
 daar  te  verwij deren,  besloten  niet  slechts  den  Sultan  bij  te  staan,  
 maar  de  uitvoering  zoodanig  in  eigen  handen  te  nemen,  dat  deze  
 daaraan  weinig  meer  dan  zijn  naam  leende.  Een  welbemand  es-  
 kader,  bestaande  uit  de  schepen  de  Faam,  de  Bij  en  de  Arend  en  
 8  pentjalangs,  en  waarbij  later  nog  het  schip  de  Theeboom  ge-,  
 voegd  werd,  vertrok  onder  het  bevel  van  den  Commandeur  Roelof  
 Goens,  wien  de  koopman  Jakob  Klaaszoon  als  onderbevelhebber  
 werd  toegevoegd,  naar  Borneo’s  Westkust.  Daarbij  rustte  de  Sultan  
 zelf  73  pentjalangs  u it,  en  ook  de  Landakl^ers  kwamen  uit  
 hunne  schuilhoeken  te  voorschijn  ,  om  zieh  op  hunnen  vijand  te  
 wreken. 
 De  aanval  op  Sukkadana  had  plaats  in  1699.  De  Sultan,  bij- 
 Bantam  geweest,  welke  hem  door  een  vorst  der  binnenlanden  ontnomen  
 was,  die  bovendien  een  aantal  pentjalangs  van  Bantam  geroofd  en  het  
 volk  tot  slaven  zou  gemaakt  hebben.  De  aanval  op  Sukkadana  zou  dus  
 tegen  een  vreemden  overweldiger  zijn  gerigt  geweest.  Ik  behoef  wel  niet  
 in  bijzonderheden  aan  te  wijzen,  hoe  onmogelijk het is in de geschiedenis van  
 Borneo’s Westkust voor  dit  bedrijf eene  plaats  te  vinden.  Van  de  Suprematie  
 van Bamtam  over  Sukkadana  vddr de  expeditie  van  1699 vindt men  nergens  
 eenig  spoor.  Eerder  ware  aan  te  nemen,  dat  Bantam  door  handel  en  hu-  
 welijken  reeds  eenigen  invloed  op  Landak  had  verkregen,  zoo  als G. Muller, 
   bl. 2 0 8 ,  onderstelt  (vgl. boven,  bl. 2 2 6 ),  dewijl  dit te  eerder  zou  verklären, 
   waarom  de  Pangeran  van Landak  zijne  toevlugt  juist  tot Bantam nam. 
 *)  Dus  Bitter,  bl.  195.  Valentijn,  na  in  de  voorafgaande  paragraaf  de  
 komst  aan  de  regering  van  den  voorgaDger  diens  Sultans,  Aboe’l-Fadhl  
 Mohammed  Jahja,  in  1687,  vermeld  te  hebben,  gaat  voort  van  de  verrig-  
 tingen  zijns  opvolgers  gewag  te  maken,  zonder  opzettelijk  van  zijne  komst  
 tot  den  troon  te  spreken,  en  Dubois  en  van  Rampen  hebben  Valentijn  
 zoo  achteloos  gelezen,  dat  zij  de  verrigtingen  van  Aboe’l-Mahasin  aan  
 Aboe’l-Fadhl  toeschrijven,  en  de  eerste  ze  zelfs  in  het  jaar  1687  (en  dus  
 onder  het  bestuur  van  den  Gouv.-Gen.  Camphuis  in  plaats  van  dat  van  
 van  Outhoorn)  plaatst,  waarin  hij  door  Crawfurd,  I I ,  p.  5 3 6 ,  gevolgd  is. 
 gestaan  door  een  Engelschen  koopman,  het  hoofd  der  faktorij  ,  
 verdedigde  zieh  aanvankelijk  dapper.  Een  der  Nederlandsche  schepen  
 geraakte  aandengrond,  en  de  Commandeur Goens,  die  bij  den  
 aanvang  der  onderneming,  door  het  toevallig  afgaan  van  een  vuur-  
 roer,  een  duim  verloor,  aan  de  gevolgen  waarvan  hij  later  overleed,  
 zag  zieh  genoodzaakt  het  bevel  aan  Klaaszoon  over  te  laten.  Einde-  
 lijk  echter  moest  Sukkadana  voor  de  overmagt zwichten ;  de negerie  
 werd'platgeschoten,  stormenderhand  veroverd  en  verbrand,  en  de  
 Sultan,  den  grooten  diamant  met  zieh  voerende,  vlugtte  met  zijne  
 volgelingen  naar  het  gebergte.  De  Britsche  koopman  verdedigde  
 zieh  met  de  zijnen  nog  veertien  dagen  in  zijne  welversterkte  faktorij  
 ,  doch  volgde  eindelijk  den  Sultan  naar  de  binnenlanden,  
 waardoor  eene  aanzienlijke  hoeveelheid  opium  -1)  en  stukgoederen  den  
 overwinnaars  in  handen  viel.  De  Engelschen  vonden  bij  de  gevlug-  
 te  bevolking  een  zoo  siecht  onthaal,  dat  zij  zieh  genoodzaakt  zagen  
 naar  het strand  terug te  keeren,  doch  alle uitwegen  afgezet  vindende,  
 om  den  Sultan  de  vlugt  te  versperren,  moesten  zij  zieh  gevangen  
 geven,  waarbij  nog  eene  som  van  1800  rijksdaalders  werd  buit  gemaakt  
 2).  Sukkadana  werd  tot  een  Bantamsch  wingewest  en  Sultan  
 Zeinoe’d-din  van de  regering  vervallen  verklaard;  terwijl  aan Pangeran  
 Agoeng,  een  broeders  zoon  van  den  vorigen  Sultan,  het  bestuur  
 over  Sukkadana  als  vasal  van  Bantam,  met  den  titel  van Panemba-  
 h an,  werd  opgedragen.  Sultan  Zeinoe’d-din  vlugtte met  vrouwen  en  
 kinderen  naar  Kota-ringin;  wij  zullen  straks  zien,  welke  pogingen  
 hij  later  in  het  werk  stelde  om  het  verlöten  gezag  te  herwinnen  3). 
 J)  Valentijn  noemt  de  ongelooflijke  hoeveelheid  van  20  ä  30  pikols. 
 s)  Valentijn,  t.  a.  p .,  Kitter,  bl.  1 7 8 ,  179. 
 s)  G.  Müller,  bl.  3 3 8 ,  doet de  verheffing  van  Pangeran  Agoeng  en  de  
 vlugt  van  Sultan  Zeinoe’d-din  als  het  gevolg  van  een  inlandschen  krijg  
 voorkomen,  en  zwijgt  daar  ter  plaatse  geheel  van  de  verovering  van  Sukkadana  
 door  Bantam,  ofsehoon  hij  bl.  210  met  een  woord  gewaagt  van  
 de  hulp  door  de  Bantammers  aan  Landak  in  een  oorlog  tegen  Sukkadana  
 verleend.  Gronovius,  bl.  3 4 0 ,  zegt  daarentegen  uitdrukkelijk,  dat  te  Sukkadana  
 een  nieuwe  Votst  als  vasal  van  Bantam  werd  aangesteld,  en  of-  
 schoon  dit  berigt  bij  hem  aan  de  reeds  gemelde  onjuiste  voorstclling  der  
 vroegere  gebeurtenissen  is  vastgemaakt,  is  het  op  zieh  zelf  geloofwaardig  
 en  schier  onmisbaar.  Ik  heb  gemeend  de  beide  berigten,  op  de  wijze  als  
 in  den  tekst  geschied  is ,  tot  een  geheel  te  mögen  verbinden,  in  weerwil  
 zelfs  dat  G.  Müller  de  verheffing  van  Pangeran  Agoeng  eerst  omstreeks  
 1725  stelt.  Vgl.  wat  reeds  boven  (bl.  219)  over  zijne  Chronologie  gezegd  
 is  en  zieh  beneden  nog  nader  zal  bevestigen.  Bitter,  bl.  179  ,  zegt  alleen  
 dat  Sukkadana  een  wingewest  werd  van  Bantam,  Valentijn  dat  de  Sultan  
 van  Bantam  in  zijne  regten  op  Sukkadana  hersteld  werd.