
 
        
         
		tin g ,  hetgeen  aanleiding  gaf,  dat  niet  slechts  de  Panembahan  
 voortging  meerdere  Chinezen  in  zijn  rijk  toe  te  laten,  om  de  uit-  
 gestrekte  goudgronden  die  hij  zieh  toeschreef,  te  bewerken,  maar  
 dat  ook  de  Sultan  van  Sambas,  Omar  Akama’d-din,  zieh  opgewekt  
 gevoelde  om  zijn  voorbeeld  te  volgen,  en  omstreeks  het  jaar  1760  
 de  vestiging  eener  Chinesche  kolonie  voor  de  goudgraverij  te  Larah  
 toe  te  staan.  Van  Larah  breidden  zieh  deze  Chinezen  weldra  ook  
 tot  Montrado  uit,  welks  omtrek  door  den  goudrijkdom  zijner  gron-  
 den  kyzonder  uitmuntte  1).  De  grenzen  tusschen  het  gebied  der  
 Maleische  vorsten  zijn  doorgaans  siecht  bepaald,  naardien  het  bezit  
 van  onbewoonde  wildernissen ieder onverschillig  is;  doch wanneer  in  
 zulke  streken  eene  vestiging  ontstaat,  die  voor  de  vorsten  eene  bron  
 van  inkomsten  worden  kan,  dan  wordt  de  grensscheiding  niet  zelden  
 een  twistappel.  Mampawa  maakte  thans  aanspraak,  en  naar  het  
 gewone  gevoelen  teregt,  op  het  bezit  van  het  land  tusschen  de  
 Soengei  Doeri  en  de  Soengei  Raja,  waarin  ook  Montrado  begre-  
 pen  was  2).  Wij  hebben  reeds  boven  gezien,  dat  dit  omstreeks  
 1772  een  oorlog  tusschen  Mampawa  en  Sambas  ten  gevolge  had,  
 in  welken  de  Chinesche  vestiging  te  Selakouw  verwoest  werd,  en  
 dat  de  Sultan  van  Pontianak  zieh  deze  geschillen  wist  ten  nutte  
 te  maken,  om  zijnen  invloed  uit  te  breiden  en  eindebjk  zijnen 
 bepalen,  dewijl  onze  sehrijvers  zieh  daarover  zeer  onbepaald  uitlaten.  T o bias  
 noemt  het,  bl.  3 3 ,  omstreeks  85  jaren  geleden,  en  daar  hij  dit  stuk  
 in  1828  schreef,  wijst  dit  op de  jaren  1740—5.  Eitter  noemt  het,  bl.  117,  
 ten  hoogste  80  jaren  geleden,  en  daar  hij  in  1840  schreef,  voert  ons  dit  
 tot  1760.  Francis,  in  1832  schrijvende,  noemt  de  vestiging  ruim  70  jaar  
 geleden,  wat  tot  dezelfde  uitkomst  leidt.  Van  Kervel,  bl.  1 8 7 ,  plaatst  de  
 vestiging  in  Sambas  omstreeks  1 7 6 0 ,  maar  die  aan  de  Soengei  Doeri  is  
 haar  zeker  slechts  körten  tijd  voorafgegaan. 
 ')  Tobias,  bl.  33  (volgens  wien,  in  strijd  met  alle  andere  berigten,  Se-  
 minis  de  eerste  plaats  der  vestiging  in  Sambas  zou  geweest  zijn),  van  
 Kervel,  bl.  1 8 7 ,  Eitter,  bl.  1 1 8 ,  Francis,  bl.  19. 
 s)  Leyden,  p.  3 1 ,   die  zegt  dat  ook  het  bezit  van  Selakouw  door Mampawa  
 aan  Sambas  betwist  werd;  dit  is  echter  minder  waarschijnlijk  en  
 schijnt  alleen  uit  de  verwoesting  van  Selakouw  door  die  van  Mampawa  te  
 zijn  afgeleid.  Eitter  ,  bl.  2 0 3 ,  spreekt  slechts  in  het  algemeen  van twisten  
 over  de  grensscheiding.  Mijne  voorstelling  is  hoofdzakelijk  gebouwd  op  de  
 volgende  woorden  van  Tobias  H S .,  bl.  9 :  „Thans  bepaalt  Soengei  Doeri  
 de  limieten;  te  voren  en  nog  niet  lang  geleden  het  circa  twee  mijlen  
 noordelijker  riviertje  Soengei  Eaja.  Längs  beide  is  de  communicatie  ge-  
 makkelijk  met  Montrado,  hetgeen  te  voren  buiten  alle  bedenking  onder  
 Mampawa  behoorde” ;  en  van  Nahuijs  HS.  I I I ,  bl.  4:  „H e t  uifgestrekte 
 Montrado  is  door  een  ongelukkigen  oorlog  van  Mampawa  afgescheurd,  en  
 tot  het  gebied  van  Sambas  gebragt  geworden.” 
 299 
 zoon  met  de  hulp  der  Compagnie  op  den  troon  van  Mampawa  te  
 plaatsen  *).  Zeker  is  het  dat  Sambas  meester  bleef  van  het  be-  
 twiste  grondgebied;  doch  in  het  contract  der  Compagnie  met Mampawa  
 van  1787  schijnt  niets  aangaande  de  grensscheiding  bepaald  
 te  zijn,  zoodat  zij  eene  oorzaak  van  voortdurende  oneenigheden  
 bleef  tusschen  de  vorsten  van  Sambas  en  Sjerief Kasim  als  Panembahan  
 van  Mampawa,  en  later  als  Sultan  van  Pontianak.  Het  
 blijkt  zelfs,  dat  in  1792  de  Sultan  van  Sambas  bij  de  Oost-Indi-  
 sche  Compagnie  klagten  over  de  pogingen  van  den  Panembahan  van  
 Mampawa  en  zijnen  vader,  om  hun  gezag  en  invloed  uit  te  breiden, 
   heeft  ingeleverd;  hetgeen  tevens  ten  bewijze  kan  strekken,  dat  
 hare  betrekkingen  tot  de  Westkust  van  Borneo  niet  geheel  hadden  
 opgehouden,  ofschoon  zij  hare kantoren  aldaar  ten  vorigen  jare  ver-  
 laten  had  2). 
 Inmiddels  was  het  aantal  en  de  magt  der  Chinezen  zeer  toege-  
 nomen.  De  mare  van  de  rijkdommen,  die  op  Borneo  te  verwerven  
 waren  ,  had  weldra  de  geldzuchtige  teigen  van  het  Rijk  van  het  
 Midden  bij  honderden  doen  toestroomen;  en  zij  vereenigden  zieh  
 in  genootschappen  voor  den  gezamenlijken  mijnarbeid.  Deze  veree-  
 nigingen  waren  in  den  aanvang  veel  menigvuldiger  dan  thans.  Drie  
 jaren  na  het  ontstaan  der  kolonie in  Sambas  telde  men  12  genootschappen  
 te Larah  en  24  te  Montrado,  en  het  aantal  der  kolonisten  
 kon  reeds  bij  duizendtallen  geschat  worden.  Zoodra  zij  zieh magtig  
 genoeg  gevoelden,  gaven  zij  maaral  te  duidelijke  bewijzen  van  hunne  
 geringe  geneigdheid,  om  zieh  aan  het  gezag  der  vorsten  te  onder-  
 werpen  of  hun  eenig  deel  van  de  opbrengst  der  goudgraverijen  af  
 te  staan,  en  het  kon  niet  missen,  of  de  geschillen  tusschen  Sambas  
 en  Mampawa  moesten  hun  daarbij  zeer  in  de  hand  werken.  
 De  Sultan  van  Sambas  had  aanvankelijk  de  vestiging  der  Chinezen  
 slechts  toegestaan  onder  zeer  strenge  bepalingen.  Hij  had  hun  den  
 landbouw  en  den  groothandel  verboden  en  hunne  industrie  tot  den  
 mijnarbeid  beperkt,  en  ofschoon  hij  zieh met  hunne  ondernemingen  
 niet  regtstreeks  bemoeide,  zieh de  opbrengst  eener jaarlijksche schat-  
 ting  van  500  tail  goud,  eenewaarde  van  omstreeks  f 32,000,  voor-  
 behouden.  Daarbij  hield  hij  de  levering  der  voornaamste  behoef-  
 ten  voor  hunnen  arbeid  en  hun  levensonderhoud,  zoo  als  ijz e r, 
 *)  Zie  boven,  bl.  271. 
 *)  Tobias  HS.,  bl.  4 4 ,  volgens  het  Generaal  Verslag  van  Heeren  
 Bewindhebberen  over  1 7 9 2 ,  afd.  Pontianak,  Temminck,  bl.  161.