
 
        
         
		funereus  in  .ontelbare  menigte  voor  1).  Onder  de  wilde  zwijnen  is  
 aan  Borneo  eigen,  en  zoo  het  schijnt  uitsluitend,  het  witte  varken  
 (babi  poetih),  zoo  geheeten  wegens  zijne  lichte,  bruinachtig  gele  
 bairen;  het  is  in  het  oogloopend  van  alle  andere  soorten  onderschei-  
 den  door  zijn  buitengewoon  langen  en  smallen  k o p ,  de  lange  gol-  
 vende  borstels,  die  de  wangen  bekleeden,  de  kleine  ooren  en  den  
 dikken  kwast  aan  het  einde  van  den  staart  2).  Menigvuldige  tapirs  
 onthouden  zieh  in  de  uitgestrekte  bosschen,  die  de  bergen  bedek-  
 k e n ;  rnaar  de  aanwezigheid  van  den  rhinoceros  en  olifant  op  Borneo  
 wordt  nog  steeds  in  twijfel  getrokken  3).  De  vraag  schijnt  
 echter  ten  aanzien  van  laatstgenoemden  beslist,  sedert  in  1851 van  
 Kini-batangan  op  de  Oostkust  groote  olifantstanden  op  Laboean  zijn  
 ter  markt  gebragt.  In  ieder  geval  zijn  echter  deze  dieren  tot  de  
 omstreken  van  kaap  Oensang  beperkt,  en  welligt  van  oorsprong  
 niet  inheemsch,  maar  door  de  Chinezen  overgebragt  4).'  De  wilde,  
 Soendasche  o s ,  een  schoon  en  groot  d ie r,  met  zuiver-witte  broek 
 s)  Sal.  Malier,  t.  a.  p .,  bl. 13. 
 *)  Het  is  onder  den  naam van sus  barbatus beschreven  en  afgebeeld 
 door  Muller  en  Schlegel,  Verb.,  t.  a.  p.,  bl.  179— 181. 
 3)  Sal. Muller,  Over  de  zoogdieren  van  den  Ind.  Archipel,  bl.  3 8 ,  39. 
 _*)  ^Singapore Free-press van 5 Sept., 1851. Ik vertaal hier de geheele plaats,  
 wijl  zij  eene  belangrijke  vraag  omtrent  Borneo’s  natuurlijke  historie  schijnt  
 te  beslissen.  „ Onlangs  zijn  hier  (te  Laboean)  eenige  booten  aangekomen  
 van  Kini-batangan  op  Borneo’s  Oostkust.  Zij  bragten  kostbare  ladingen  
 met  zieh,  bestaande  uit  vogelnestjes, kamfer  en  groote  olifantstanden, waar-  
 onder  een  paar  ter  zwaarte  van  meer  dan  50  katties.  Djt  schijnt  de  be-  
 twiste  vraag  aangaande  het  aanwezen  van  olifanten  op  Borneo  te beslissen.  
 Men  zegt,  dat  de  nakhoda’s ,  die  op  de  Oostkust  handelen,  eenparig  zijn  
 in  de  getuigenis,  dat  in  den  omtrek  van  Kini-batangan  vele  olifanten  voor-  
 komen,  dat  zij  dikwijls  tot  körten  afstand  der  woningen  naderen  ,  maar  
 zeldzaam  kwaad  doen.  Kini-batangan  ligt  in  de  nabijheid  van  kaap  Oensang. 
   De  namen  Kini-batangan,  Kini-baloe  enz.  maken  het  waarschijn-  
 lijk,  dat  oudtijds  op  deze  kust Chinezen  zijü  gevestigd  geweest,  en  deze 
 olifanten  zijn  welligt  afkomstig van dieren,  die  door  hen  van  het  vaste 
 land  van  Azie  zijn  ingevoerd.  In  geen  ander  deel  van  Borneo ,  in  geen  
 ander  eiland  Van  den  Archipel  komt  de  olifant  v o o r ,  en  het  is  daarom  
 waarschijnlijker  dat  hij  in  het  genoemde  distrikt  van  elders  ingevoerd  dan  
 oorspronkelijk  te  huis  is.”  In  de  laatste  woorden  is  eene  grove  vergissing,  
 daar de  olifant  op  Sumatra  zeer  gemeen  is.  Vgl.  nog  Tijdschr.  v.  N.  Indio,  
 1849,  I,  bl.  80,  107,  Leyden,  p.  11 . —   Belcher,  I ,   p.  273,  en  Hunt  B.,  
 P' X X X I   beweren,  dat  deze  olifanten  thans  zijn  uitgeroeid.  Zie  ook  nog  
 Belcher,  I ,   p.  295. 
 en  pooten,  bewoont  de  bergstreken  van  Borneo  in  meer  of  min  
 talrijke  kudden  1).  Maar  opmerkelijk  is  vooral  de  verbazende  me-  
 nigvuldigheid  der  herten  op  dit  eiland,  een  gevolg  der  afwezigheid  
 van  groote  verscheurende  dieren.  Men  vindt  op  Borneo  drie  soorten :  
 het  groote  waterhert  (mindjangan  ajer,  cervus  equinus),  dat  in  de  
 moerassen  meest  in  afzondering  leeft ;  de  roesa  (cervus  russa),  die  
 in  kudden  van  vijftig  en  meer  gezien  wordt,  en  waarvan  er  bij  
 de  drijfjagten  te  paard,  door  de  inlandsche  grooten  aangelegd,  
 soms  honderden  op  éénen  dag  gedood  worden ;  eindelijk  de  kidang  
 of mintjak  (cervus  muntjac),  een  reeachtig  hert  dat  zoowel  in  het  
 hooge  gebergte,  als  in  de  woeste  kuststreken,  gemeenlijk  alleen  of  
 bij  paren,  doch  nergens  in  groote  menigte  voorkomt  2).  Eindelijk  
 wordt  er  het  sierlijk  en  snelvoetig  geslacht  der  moschi  vertegen-  
 woordigd  door  den  napoe  (moschus  napu,  overeenkomende  zoo  niet  
 eenzelvig  met  den  pelandok  der  Maleijers),  die  zieh  voedt  met  de  
 bloesems  der  dalenia  speciosa,  en  door  de  schoonheid  zijner  smel-  
 teifde  oogen  de  gazelle  evenaart,  waarmede  de  dichters  van  Perzië  
 hunne  geliefde  vergelijken  3). 
 Men  kan  als  het  karakter  der  Fauna  van  Borneo,  met  betrek-,  
 king  tot  de  zoogdieren,  in  het  algemeen  opgeven,  dat  zij  meerendeeis  
 met  die  van  Sumatra,  en  slechts  zeer weinig  met  die van Java  
 overeenkomt,  ofschoon  de  Soendasche  os  eene  in  het  oog  loopende  
 uitzondering  op  dien  regel  uitmaakt ;  en  dat  zij  zieh  onderscheidt  
 door  het  gemis  van  groote  roofdieren,  daar  de  Maleische  beer  de  
 grootste  en  gevaarlijkste  der  vleescheters  is,  die  Borneo  huisvest,  
 ofschoon  er  een  zwerm  kleinere  roofdieren  van  de  geslachten  der 
 )  Zie  den  bos  Sondaicus  o f  banteng  beschreven  en  afgebeeld  door  
 Schlegel  en  Müller,  Verhand.,  t.  a.  p .,  bl.  197— 205. 
 s)  Sal.  Müller,  Over  de  zoogdieren  van  den  Ind.  Archipel,  bl.  1 3 ,  44,  
 4 5 ,  en  Schlegel  en  Müller,  Over  de  herten  van  den  Archipel,  Verh.,  t.  
 a.  p.,  bl.  209— 228. 
 8)  Sal.  Müller,  Over  de  zoogdieren,  bl.  4 4 ,  Low,  p.  76.  De  dalenia  
 speciosa,  eene  soort  van  melastoma  ,  genoemd  naar  den  Botterdamschen  
 geneesheer  Dalen  (en  dus  te  onregt  door  L ow ,  p.  7 6 ,  Dillennia  speciosa  
 geheeten),  is  beschreven  en  afgebeeld  door  Korthals,  t.  a.  p .,  
 bl.  2 4 3 ,  244.