
 
        
         
		was  zijn  vertoon  van  godsdienstigheid,  raaar  men  beweert  dat  het  
 alleen  strekken  moest  om  indruk  op  de  menigte  te maken,  die  dan  
 o°k  zeer  aan  hem  gehecht  was,  ofschoon  de  Boeginezen  hem  niet  
 vergeven  konden,  dat  hun  smokkelhandel  door  hem  met  zoo  veel  
 minder  toegevendheid  dan  door  zijn  vader  werd  aangezien.  Wij  
 zullen  later  zien,  dat  de  trouwlooze  aard  van  Sultan  Kasim  bij  het  
 herstel  van  het  Nederlandsch  gezag  op  Borneo  in  1818  maar  al  te  
 duidelijk  gebleken  is  1). 
 Niet  lang  na  den  dood  van  Sjerief  Abdoe’r-rahman  hervatte  de  
 Sultan  van  Sambas,  of  liever  Pangeran  Anom  wiens  werktuig  hij  
 was,  de  vijandelijkheden  tegen  Pontianak  en  deed  een  aanval  op  
 Mampawa,  welks  fort  hij  op  het  punt  was  te  veroveren.  Sjerief  
 Kasim  rekende  zieh  verpligt  zijnen  vasal  bij  te  springen.  Hij  trok  
 met  2000  man naar Mampawa,  versloeg  het  leger  van  Sambas,  welks  
 geschut  hij  veroverde,  en  maakte  een  groot  aantal  gevangenen,  die  
 allen  te  Pontianak  werden  ter  dood  gebragt,  terwijl  hunne  hoofden  
 openlijk  werden  ten  toon  gesteld.  Ter  zee  echter  was  Sjerief Kasim  
 tegen  Pangeran  Anom  niet  opgewassen.  Ofschoon  deze  prins  waar-  
 schijnlijk  reeds  vroeger  met  de  Ilanons  in  betrekking  had  gestaan,  
 vind  ik  ze  eerst  omstreeks  dezen  tijd  uitdrukkelijk  als  zijne  bond-  
 genooten  vermeld,  en  daar  het  aantal  dezer  roovers,  die  in  dit  tijd-  
 vak  in  de  wateren  tusschen  Borneo  en  Sumbawa  kruisten,  of  op  
 verschillende  punten  der  kust  van  deze  en  de  naburige  eilanden  
 gevestigd  waren,  op  naauwehjks  minder  dan  10,000 weerbare  mannen  
 geschat  wordt,  kan  men  nagaan  welke  verwoestingen  zij  aan-  
 rigtten  en  wat  ook  de  handel  van  Pontianak  daardoor  te  lijden  had.  
 Te  Sambas  zelf  had  zieh  een  groot  aantal  hunner  onder  de  be-  
 scherming  van  den  Sultan  nedergezet  2). 
 De  Nederlandsche  bezittingen  in  den  Archipel,  die  de  Engelschen  
 uit  naam  van  den  Prins  van  Oranje  hadden  in  bezit^genomen,  waren  
 bij  den  vrede  van  Amiens  aan  de  republiek  teruggegeven;  doch  
 alleen  de  overgave  der  Molukko’s  had  werkelijk  plaats  gehad  3) ,  
 daar  de  tijding  van  den  in  1803  op  nieuw  uitgebroken  oorlog  de  
 teruggave  der  overige  was  voorgekomen  4).  In  1810  vielen  de  Mo- 
 ')  Ritter,  bl. 2 0 7 ,  G.  Muller,  bl.  2 7 6 , Muntinghe,  bl.  1 7 4 ,  1 7 5 , 
 Hartmann  HS.  I ,   bl.  1 0 ,  Bloem  HS.,  bl.  11 ,  1 2 ,  Tobias H S .,  bl. 4 6—48. 
 s)  Leyden,  p. 3 3 ,  4 7 ,  4 8 ,  Raffles,  p.  45. 
 3)  De  Jonge, Gesch.  v.  h.  Ned.  Zeewezen,  V I ,  II ,  bl.  563. 
 *)  Newbold,  Straits-Sottlements,  I ,   p.  126. 
 lukko’s  op  nieuw  den  Engelschen  in  handen  *).  Toen  in  hetzelfde  
 jaar  Holland  bij  het  Fransche  Keizerrijk  was  ingelijfd,  stelde  Sir  
 Thomas  Stamford  Raffles  aan  den  Gouverneur-Generaal  van  Britsch-  
 Indie  eene  expeditie  naar  Java  voor,  ten  einde  den  vijand  van Groot-  
 Brittanje  van  de  hulpmiddelen  van  dit  schoone  eiland  te  berooven.  
 Raffles  werd  daarop  als  agent  naar  Malakka  gezonden,  ten  einde  
 het  welslagen  der  onderneming  door  voorloopige  maatregelen  en  de  
 inwinning  der  noodige  informatien  voor  te  bereiden.  Inzonderheid  
 deed  zieh  de  vraag  voor,  welke  weg  voor  de  expeditie  de  veihgste  
 en  beste  zou  wezen,  die  om  de  Noord  en  Oost  van  Borneo  door  
 Straat Makassar,  of die  längs  Borneo’s  Westkust.  In  Mei  1811  zond  
 Raffles  kapitein  Greigh  van  de  brik  Minto  naar  Pontianak  met  brie-  
 ven  aan  den  Sultan,  waarbij  deze  verzocht  werd  de  noodige  bulp  
 te  verleenen  tot  het  onderzoek  van  den  doortogt  tusschen  Kanraata  
 en  de  Westkust  van  Borneo.  Bovendien  had  Raffles  aan  zijnen  
 zendeling  eene  instructie  gegeven,  die  hem  voorschreef  gebruik  te  
 maken  van  de  goede  diensten  van  kapitein  Burn,  die  zieh  nog  bij  
 voortduring  te  Pontianak  ophield.  Het  doel  der  zending  werd  vol-  
 komen  bereikt,  en  de  heer  Greigh  ontving  zoodanige  inlichtingen  
 omtrent  de  bruikbaarheid  van  den  genoemden  doortogt,  dat  alle  
 twijfel  in  het  gemoed  van  Raffles  werd  weggenomen.  Den  18*“   
 Junij  1811  vertrok  de  expeditie,  sterk  90  zeilen,  onder  Lord  Minto  
 van  Malakka,  en,  volgens  den  raad  van  Raffles  tusschen  Karimata  
 en  de  kust  van  Borneo  doorzeilende,  had  zij  den  30sten  Julij,  zon-  
 der  eenig  ongeval  of moeijelijkheid,  de  kust  van  Java  bereikt  ).  
 Men  wee°t  hoe  noodlottig  de  afloop  was  voor  de  Nederlandsche  wa-  
 penen •  reeds  den  1 8 ^ “  September  werd  Java  bij  verdrag  aan  de  
 Britten  overgegeven,  en  Raffles  werd  door  Lord  Minto  tot  Luite-  
 nant-Gouverneur  van  dat  eiland  en  zijne  onderhoorigheden  benoemd. 
 Van  geheel  anderen  aard  was  de  briefwisseling  die  Raffles,  ins-  
 gelijks  terwijl  hij  zieh  nog  te  Malakka  bevond,  met  den  Sultan  van  
 Sambas  had  aangeknoopt.  Het  schip  Malacca,  geladen  met  tin  en  
 manufacturen  ter  waarde  van  19000  realen,  kapitein  Ross,  was  
 door  de  roovers  Abang  Rasib,  Intjeh  Daoed  en  hunne  bondgenooten  
 nabij  Muntok  afgeloopen,  de  kapitein  vermoord  en  de  buit  naar  
 Sambas  gevoerd.  Raffles,  niet  volledig  van  de  betrekking  der  roovers  
 tot  Sambas  onderrigt,  schreef  daarop  aan  Pangeran  Anom, 
 *)  Van  Kämpen,  I I I ,  I I ,   bl.  4 8 2 ,  483. 
 *)  Raffles,  p.  4 0 ,  4 1 ,  87.