
 
        
         
		betoonde  voor  ’t overige  jegens  de  Orang-kaja’s  de  meeste  vriende«  
 lijkheid  en  dienstvaardigheid,  en  gaf  hun  geschenken  voor  den  
 Sultan  en  den  rijksbestierder  mede,  waarna  zij  zeer  voldaan  naar  
 de  stad  terugkeerden.  De  admiraal  bleef  nogtans  op  zijne  hoede,  
 en >  i>eMjk  bem  spoedig  bleek,  niet  zonder  goede  oorzaak;  want  in  
 den  nacht  kwamen  vier  zwemmers  voor  den  boeg  van  het  schip,  
 met  oogmerk  om  het  kabel  af  te  snijden.  Ware  hun  dit  gelukt,  
 het  schip  had  noodwendig  tegen  het  strand  moeten  drijven,  de-  
 wijl  het  geen  ander  anker  h a d ,  dan  dat  waarvoor  het  thans  ver-  
 tuid^lag.  Gelukkig  echter  werden  zij  in  tijds  ontdekt,  e n ,  even  
 als  de  praauw,  waaruit  zij  gesprongen  waren,  door  eenige  schoten  
 tot  wijken  gedwongen.  Twee  dagen  daarna,  den  5den  Januarij  
 1 6 0 1 ,  ligtte  van  Noort,  over  het  gedrag  der  inwoners  verontwaar-  
 d ig d ,  het  anker.  Dus  was  het  onvriendelijk  begin  van  het  verheer  
 onzer  landgenooten  met  ßroenei  1). 
 De  reis  van  den  admiraal  Wijbrandt  van  Waerwijck,  in  1602  
 ondernomen,  was  voor  den  handel  der  Holländers  met  Borneo  van  
 eenig  meerder  gewigt.  Men  wist  toen  weinig  meer  van  dit  eiland,  
 dan dat het diamanten en bezoar-steenen^pleverde, welke laatste vooral  
 als  tegengift  tegen  alle  venijnen  geschat  werden  2).  In  de  instruc- 
 *)  Verhaal  van  de  reis  van  Van  Noort  in  Begin  en  Voortgang  d. 
 0 .   I.  Comp.  I ,   bl.  46— 5 2 ,  Ned.  Beizen  I I ,  bl.  2 4 0 ,  2 5 0 ,  Valentijn,  bl. 
 2 4 3 ,  244.  Harris,  Voyages  and  Travels  I ,   p.  35  (bij  Logan,  p.  505  , 
 5 0 6 ),  verhaalt,  dat een der Holländers  bijna  door  eene  virago  van  Broenei  
 met  eene  lans  wäre  doorstoken. 
 *)  In  de  reis  van  Van  Noort,  in  Begin  en  Voortgang,  bl.  4 9 ,  leest  
 men  van  den  bezoar-steen  de  volgende  beschrijving,  die  tevens  toont,  dat  
 men  dien  van  den  pedro  del  porco  onderscheidde:  „ Men  vindt  er  . . . 
 den  vermaerden  steen  ghenaemt  Lapis  Bezar,  die  seer  kostelijck  is ,  ende  
 wel  versocbt  teghens  ’t  venijn.  Deze  groeyt  binnen  in  de  magke  van  een  
 Schaep  ofte  Bo ck,  rontom  een  dun  stroyken,  ’t welck  in  ’t midden  van  
 de  voorsz.  maghe  leydt,  ende  dickwils  in  den  steen  ghevonden  wordt. 
 Hij  is  seer  siecht  ende  glat  van  buyten,  van  coleur  doncker  groenachtigb. 
 Dese  Bocken  oft  Schapen  noemen  de  Persianen,  in  welcker  land  de  steen  
 mede  zeer  veel  ghevonden  word,  Bazane,  en  de  steen  Bazar,  welck  is  
 soo  veel  te  segghen  als  Marcktsteen,  waer  van  oock  de  Bazarucos  (wesende  
 ’t minste  geld  aldaer)  hären  naem  hebben,  als  of men  segghen  wou  
 Marcktgeld.  Hoe  de  stcenen  grooter  ende  swaerder  van  ghewichte  zijn ,  
 hoe  sy  oock  beter  zijn  ende  meerder  kracht  hebben.  In  ’t  landt  Pan  bij  
 Malacca  (daar  dese  steen  mede  veel  ghevonden  wordt)  vindt  men  seecke-  
 ren  steen  binnen  in  de  galle  van  een  vercken,  die  noch  in meerder weerde  
 ende  beter  teghen  alle  venijn  ghehouden  wordt,  als  de  Bezar-steen.  Is  van  
 colenr  klaer  rootachtigh,  in  ’t  smaecken  bitter,  ende  in  het  tasten  als  
 Fransche  seep.  Als  men  bem  ghebrnycken  wilt  ende  yemand  ingheven  ,  
 soo  werpt  men  hem  in  een  kop  met  water,  laet  hem  soo  wat  daer  in 
 j|j  Pi  ¡PtV  /--< <•.-  w e 
 } —   c L r j .   A -  , 
 tien  door  van  Waerwijck  in  September  1603  aan  den  opperkoop*  
 man  François  W ittert,  als  hoofd  der  toen  pas  opgerigte  faktorij  te  
 Bantam  gegeven,  wordt  op  het  belang  van  Banjer-massin  en  Lawei  
 (Landak)  wegens  de  aldaar  voorkomende  bezoar-steenen  en  diamanten  
 gewezen  1).  Op  zijne  rampspoedige  reize  van  Grissee  naar  
 Djohor  verviel  van  Waerwijck  zelf,  in  Februarij  1604,  op  een  deel  
 van  Borneo’s  zuid-westelijken  hoek,  dat  hij  Grassica  2)  noemt,  
 en  eerst  voor  een  afzonderlijk  eiland  hield,  en  kwam,  na  aldaar  
 langen  tijd  met  tegenwinden  geworsteld  te  hebben,  den  13den  Maart  
 onder  het  eiland  Karimata  ten  anker.  Zijn  doel  was  zieh  hier  te  
 ververschen  en  zijne  menigvuldige  zieken  ter  herstelling  aan  wal  
 te  brengen.  Tevens  zond  hij  vandaar,  den  25sten  Maart,  eene  sloep  
 naar  Sukkadana,  om  herigten  aangaande  den  handel  in  te  winnen.  
 Dit  vaartuig  keerde  den  6den  April  bij  de  vloot  teru g ,  na  de  ge-  
 steldheid  der  plaats  opgenomen  en  de  geringe  som  van  100  realen  
 aan  den  inkoop  van  diamanten  besteed  te  hebben.  Reeds  den  vol-  
 genden  dag  ligtte  de  admiraal  het  anker  en  zeilde  naar  Djohor  3). 
 Den  30sten  Mei  daaraanvolgende  kwam  van  Waerwijck  te  Patani,  
 op  de  Oostkust  van  het  Maleisch  schiereiland.  Terwijl  hij  aldaar  
 vertoefde  werden  hem  günstige  openingen  van  wege  den  Sultan  
 van  Broenei  gedaan,  die  sedert  het  vertrek  van  van  Noort  tot  andere  
 gedachten  scheen  gekomen  te  zijn.  Eene  jonk  verscheen  te  
 Patani  met  een  afgezant  van  genoemden  Vorst,  medebrengende  acht  
 Nederlandsche  gevangenen,  die  tot  het  scheepsvolk  van  den  admiraal  
 Jakob  van  Heemskerk  behoord  hadden,  en  waarschijnlijk  ontstaen, 
   ende  in  ’t uyt  trecken  is  ’t water  bitter,  ’t welck  ghedronken  alle  
 de  venijnigheydt  die  men  in  ’t lijf  heefit  reynight  ende  uytwerpt,  soo  als  
 men  bij  ervarentheydt  dickmaels  bevonden  heeft.  Men  vermoed  dat  bey  
 de  voornoemde  steenen  in  de  maegh  ende  galle  van  de  voorschreven  bees-  
 ten  groeyen,  door  de  kracht  van  de  kruyden  die  sy  e ten,  aanghesien  men  
 de  steenen  op  alle  plaetsen,  selfs  in  de  Oost-Indiën  niet  en  v ind,  daer  de  
 beesten  nochtans  met  menighte  weyden.” 
 *)  Beis  van van  Waerwijck, in  Begin en  Voortgang I ,   bl.  6 7 ,  vgl.  bl. 
 70. Men  leest  bij  de  schrijvers  van  dien tijd  herhaaldelijk  van  de  rivier 
 Lawe  of  Lauw,  waarmede  de  Kapoeas  bedoeld  wordt.  Wij  hebben  boven,  
 bl.  9 ,   reeds  opgemerkt,  dat  de  rivier  van  Pontianak  voormaals  Koewala  
 Lawei  beette.  Waar  echter  Lawe  o f  Lauw  als  naam  van  een  landschap  
 of  plaats  voorkomt,  wordt,  naar  het  schijnt,  Landak,  toenmaals  de  voor-  
 naamste  Staat  van  het  gebied  der  Kapoeas,  bedoeld. 
 *)  De  juiste ligging  van  dit  oord  kan men  niet  aanwijzen. 
 3)  Beis  van van  Waerwijck,  t.  a.  p ., bl.  7 0 ,  71  ,  Hist.  Beschryv.  der 
 Beizen  X I I ,  bl.  3 0 2 ,  Valentjjn,  bl.  2 4 4 ,  G.  Muller,  bl.  2 0 5 ,  333.