
 
        
         
		doch  daar  dit  verschijnsel  zieh  niet  tot  de  rivier  van  Sambas  be-  
 paalt,  moet  eene  meer  algemeene  oorzaak  daarvoor  worden  aange-  
 nomen  x). 
 De  tooneelen  die  de  rivier  van  Sambas  bij  het  opvaren  naar  de  
 hoofdplaats  oplevert,  zijn  nog  eentooniger  en  de  gezigten  minder  
 fraai  dan  op  de  rivier  van  Pontianak.  De  ingang  der  rivier  wordt  
 gevormd  door  twee  veruitstekende  landtongen,  die  elkander  tot  op  
 een  afstand  van  omstreeks  honderd  Rijnlandsche  roeden  naderen,  
 terwijl  tusschen  beide  nog  eene  hooge,  digt  begroeide  ro ts,  Poelo  
 Rombang  of  Batoe  Sabing  geheeten  en  door  hare  rijke  oesterbanken  
 bekend,  het  hoofd  midden  uit  den  stroom  opsteekt.  Op  de  
 landtong  ter  regterzijde  verhelfen  zieh  tot  eene  hoogte  van  300  
 a  400  voeten  drie  klipachtige  heuvels,  die  den  naam  van  Goe-  
 nong  Ralembouw  dragen;  een  enkele  heuvel,  Peniboengan  geheeten,  
 vertoont  zieh  op  de  tegenovergestelde  punt,  terwijl  zieh  daar  achter,  
 wat  dieper  Iandwaarts,  de  aanzienlijke  berg  Pamangkat  ter  hoogte  
 van  800  ä  900  voeten  verheft.  Is  men  dat  punt  voorbij  ,  dan  be-  
 vindt  men  zieh  in  een  ruime  kom  ,  die  schier  een  meir  wäre  le  
 noemen  en  eene  ontzaggelijke  watermassa  bevat.  Ofschoon  nu  de  
 rivier  weldra  hare  bedding  weder  vernaauwt,  behoudt  zij  toch  eene  
 ontzagwekkende  breedte,  Behalve  de  Chinesclie  kampong  aan  den  
 voet  van  den  Pamangkat,  vindt  men  aan  de  beide  oevers,  tot  aan  
 den  ingang  der Kleine-rivier en  verder  vandaar  tot aan  de  hoofdplaats,  
 geene  enkele  bewoonde  piek  en  niet  het  kleinste  stukje  bebouwden  
 grond.  Alles  is  moeras  en  wildernis,  waartusschen  zieh  boomen  
 van  verbazende  hoogte  verheffen  , *en  de  stilte  wordt  somtijds  zelfs  
 naauwelijks  door  de  sporen  der  aanwezigheid  van  dieren  afgebroken.  
 De  Kleine-rivier  biedt  echter,  bij  iedere  harer  kronkelingen,  bekoor. 
 *)  Van  de  Velde  ,  bl.  65 ;  vgl.  boven  bl.  23.  Ook  op  de  rivier  van Ba-  
 njer-massin  wordt  dit  verschijnsel  waargenomen.  Zie  daarover  Schwaner  
 B . ,  bl.  31.  „ D e   natuurkundige  verklaring  van  dit  verschijnsel,”  zegt  
 deze  schrij ver,  „  is  niet  gemakkelijk.  De  toonen  schijnen  zieh  onder  het  
 vaartui",  en  wel  over  de  geheele  oppervlakte,  die  met  het  water  in  aan-  
 raking  i s ,  te  ontwikkelen:  sterk  en  aanhoudend,  als  het  vaartuig  door  
 roeijen  wordt  voortgedreven;  kort  en  afgebroken,  wanneer  h e t,  stil  aan  
 den  oever  liggende,  door  den  golfslag  slechts  eene  schommelende  beweging  
 verkrijgt.  Wrijving  van  brak  water  over  een  vast  ligehaam  schijnt  der-  
 halve  eene  oorzaak  van  het  ontstaan  van  dit  verschijnsel  te  zijn.  De  in-  
 boorlingen  schrijven  het,  misschien  niet  ver  bezijden  de  waarheid ,  aan  de  
 vermenging  van  het  zoete  met  het  zooveel  zwaardere  zeewater  toe.  Hoe  
 verder  de  zee  in  de  rivier  kan  opklimmen,  des  te  verder  Iandwaarts in kan  
 deze  raadselachtige  watermuziek  worden  waargenomen.” 
 lijke  bosebpartijen  aan,  vaak  niet  minder  opmerkelijk  door  de  gril-  
 ligheid  dan  door  de  weligheid  van  den  tropischen  plantengroei.  
 Hier  huisvest  de  orang-hoetan  nevens  zwermen  van  kleinere  apen,  
 die  den  voorbij varende  niet  zelden  door  hunne  wonderlijke  spron-  
 gen  vermaken ;  hier  huwt  zieh  het  gegons  van  myriaden  insekten  
 aan  het  gezang  en  gekras  der  vogelen ;  terwijl  vervaarlijke  kaai-  
 mannen  hunne  prooi  van  tusschen  de  waterplanten  aan  den  oever  
 beloeren  x). 
 De  straks  besGhreven  ingang  der  rivier  verdient  uit  een  militair  
 oogpunt  onze  bijzondere  opmerkzaamheid.  Het  loopt  in  het  oog  
 dat  eene  versterking  op  beide,  of  zelfs  op  eene  der  beide  landtongen  
 opgerigt,  eene  uitmuntende  defensie  moet  opleveren,  tevens  zeer  
 geschikt  om  de  inlanders,  die  zieh  boven  de  monding  aan  de  r ivier  
 mogten  willen  nederzetten,  tegen  allen  overlast  van  den  kant  
 der  zeeroovers  te  beveiligen.  Reeds  in  1823  maakte  de  Generaal  de  
 Stuers  op  het  gewigt  van  dit  punt  opmerkzaam,  en  later  werd  wer-  
 kelijk  wel  eens  het  plan  gekoesterd,  om  zoodanige  sterkten  aan  te  
 leggen  en  tevens  het  geheele  Nederlandsche  établissement  naar  den  
 mond  der  rivier  te  verleggen;  doch  het  heeft  steeds,  uit  hoofde  der  
 kosten,  op  de  onverbiddelijke  eischén  van  het  batig  saldo  moeten  
 afstuiten  2). 
 Aan  den  voet  van  den  heuvel  Peniboengan  stonden  voor  ruim  der-  
 tig jaren  eenige  hutten,  door  50  à  60  Ghinesche  visschers  bewoond.  
 Deze  trokken  zieh  in  1822  terug  naar  de  kampong  Pamangkat,  
 gelegen  aan  een  klein  riviertje  van  denzelfden  naam,  dat  zieh  binnen  
 den  mond,  vlak  bij  den  Peniboengan,  met  de  Sambas-rivier  
 vereenigt.  De  kampong  is  zeer  uitgestrekt  en  loopt  binnenwaarts  
 tot  aan  den  voet  van  den  berg  Pamangkat,  die  voormaals  de  kern  
 van  een  eiland  vormde,  ’t  welk  door  aanslibbing  met  den  vasten  
 wal  verbonden  is  3) ,  en  door  zijn  bijzonderen  vorm  den  schepe-  
 ling  een  zeker herkenningsteeken  aanbiedt.  Op den  berg wonen  eenige  
 Dajaks,  wier  rijstvelden,  längs  de  zachte  hellingen  aangelegd,  tusschen  
 het  hoog  geboomte  en  de  schaduwen  der  bergwanden  een  be-  
 koorlijk  gezigt  opleveren.  De  kampong  Pamangkat  was  in  1823  
 door  5  à  600 Ghinezen  bewoond,  die,  in  de  twisten  tusschen  hunne 
 *)  Van  de  Velde,  bl.  6 5 ,  Earl,  p.  2 1 5 ,  2 1 6 ,  Francis,  bl.  2 9 ,  Millie 
 s,  bl.  214. 
 *)  De  Stuers  H S .,  bl.  1 0 7 ,  108,  v.  d.  Velde,  bl.  65. 
 3)  Tobias ,  bl.  12.