
 
        
         
		rivier  1).  Doch  in  later  tijd  is  alleen  aan  de  Kandawangan-rivier  dit  
 metaal  door  Chinesche  mijnarbeiders  regelmatig  gegraven.  Die  wer-  
 ken  zijn  intusschen  lang  verlaten,  ofschoon  er  welligt  nog  sporen  
 van  gevonden  worden;  de  ongezondheid  van  het  oord  en  ket  brakke  
 water  schijnen  de  hoofdoorzaak  van  hun  verval  geweest  te  zijn  
 De  bogt  van  Sukkadana  vorrnt  een  langwerpig  halfrond,  dat  om-  
 trent  3000  vademen  lang  en  1200  vademen  breed  is.  Bij  de  in-  
 vaart  heeft  men  gedurende  den  vloed  1 3 ,  bij  ebbe  10  voet  water;  
 de  ankergrond  is  zacht  en  goed,  maar  in  den  West-moeson  zijn  de  
 schepen  er  niet  geheel  veilig.  In  het  midden  van  den  achtergrond  
 der  bogt,  op  1°  16'  Z.  B.,  ontlast  zieh  de  rivier  van  Sukkadana,  die  
 omtrent  80  voet  breed  en  onderscheidene  vademen  diep  is ,  doch  
 aan  den mond  eene  bank  van  zand  en  steenen  heeft,  wTaarop  zelfs  
 bij  den  vloed  slechts  a  8  voet  water  staat,  zoodat  men  de  
 rivier  slechts  met  kleine  praauwen  kan  binnenkomen.  Of  de  overhangende  
 boomen,  die  tijdens  het  bezoek  van  den  heer  Müller  haar  
 schier  versperden,  th a n s ,  nu  hier  weder  eene  negerie  gebouwd  is ,  
 zijn  opgeruimd,  durf  ik  niet  verzekeren;  welligt  wäre  dit  te  veel  
 van  de  onverschilligheid  der  Maleijers  verwacht.  Een  andere  en  
 wel  kunstmatige  belemmering,  eenmaal  bestemd  om  de  oude  negerie  
 tegen  overrompeling  te  beveiligen  ,  is  waarschijnlijk ook nog wel  niet  
 geheel  verdwenen.  Zij  bestond  uit  twee  omstreeks  1780  aangelegde  
 dämmen  van  kleine  klipsteenen,  zes  voeten  breed  en  bij  den  vloed  
 onder  water  staande,  en  zoodanig  geplaatsl,  dat  een  vaartuig  niet  
 dan  langzaam,  en  zieh  nu  naar  deze  dan  naar  gene  zijde  wendend,  
 daartusschen  doorvaren  en  .den  mond  der  rivier  binnenloopen  kon. 
 Het  strand  van  deze  bogt  bestaat  grootendeels  uit  aangespoeld  
 zand,  en  is  op  vele  plaatsen  hoog  en  vast,  doch  in  de  onmiddellijke  
 nabijheid  der  rivier  laag  en  moerassig.  Op  de  helling  en  den  voet  
 der  heuvels  ligt  een  goede  en  vaste  grond,  zeer  geschikt  voor  cul-  
 tu re s ,  gelijk  daarop  ook  vroeger  peper  geplant  was.  Bezuiden  de  
 rivier,  waar  het  land  naar  goedvinden  onder  water  kan  gezet  worden  
 ,  waren  voormaals  schoone  rijstvelden.  De  vruchtbare  grond  
 levert  hier,  zonder  veel  moeite  of  bebouwing,  alle  dagelijksche  be*  
 hoeften  der  inlanders,  rijs t,  sago,  wortelen  ,  groenten  envruchten,  
 in  milden  overvloed;  de  zee  verschaff  visschen  en  schildpadden  in 
 *)  G.  Müller,  bl.  331,  332.  Vgl.  beneden  Boek  II .  Hoofdst,  II.  
 s)  Off.  Stukk.  H S .,  bl.  60. 
 menigte,  en  terwijl  de  hitte  door  de  zeewinden  getemperd  wordt,  
 is  er  de  lucht  zoo  aangenaam  en  gezond,  dat  zij  voor  de  beste  
 streken  van  Borneo  niet  behoeft  onder  te  doen. 
 Om  zjch  zoet  water  van  de  rivier  te  verschaffen,  moet  men  haar  
 een  vierde  uurs  opvaren;  doch  in  den  omtrek  der  bogt  vinden  de  
 zeelieden  verscheidene  andere  gelegenheden  om  zieh  daarvan  te  voor-  
 zien.  Men  vindt  het  in  een  beekje  ten  Noorden  der  rivier,  Matjan-  
 Laut  geheeten,  eu  verder  in  het  noord-westelijk  deel  der  bogt,  of  
 den  inham  Rawang,  die door den  vooruitspringenden  hoek  Tandjong  
 Malam  van  de  eigenlijke  baai  van  Sukkadana  is  gescheiden,  en  onderscheidene  
 riviertjes  in  hären  schoot  opneemt.  Ook  aan  den  voet  
 van  den  kleinen  heuvel,  die  op den  zuid-westelijken  uithoek  der bogt  
 omhoog  rijst, zijn  zeven  kleine  uitwateringen,  de  Telaga  Toedjoh^ge-  
 heeten,  en  door  een  kuil  in  het  zand  te  graven  kan men  zieh  h ie rin   
 weinige  oogenblikken  een  goeden  voorraad  van  water  verschaffen  1). 
 Aan  deze  zoo  uitnemend  voor  den  handel  geschikte  baai  en  längs  
 de  oevers  der  rivier  lag  voormaals  het  beroemde  Sukkadana,  de  
 groote  markt  van  Borneo’s  Westkust.  In  1786  werd  deze  stad  door  
 den  Sultan  van  Pontianak,  bijgestaan  door  eenige  schepen  der  Odst-  
 Indische  Compagnie,  geheel  vernield en  de  bevolking  verstrooid.  De  
 aangenaamheid  van  het  oord  lokte  echter  later  vele  zwervende  zee-  
 roovers  aan,  die  hier  hutten  bouwden  en  rijstvelden  aanlegden;  
 doch  de  maatregelen  door  het  Engelsch  tusschenbestuur,  en  later  
 door  het herstelde  Nederlandsch  gezag,  tegen  de zeerooverij  genomen,  
 gunden  hun  hier  geen  ru st,  en  in  1822  was  dit  oord  geheel  verlaten, 
   terwijl  slechts  enkele  sporen  de  plaats  aanwezen,  waar  vroeger  
 de  stad  gestaan  had.  Na  de  tuchtiging  van  Matan  door  eene  
 Nederlandsche  expeditie  in  1828,  werd  aan  een  voormalig  roover-  
 lioofd,  Radja  Akil,  die  in  dienst  van  het  Gouvernement  was  over-  
 gegaan,  verlof gegeven  zieh  hier  met  zijne  volgelingen  neder  te  zetten, 
   en  het  oude  Sukkadana onder  den  ongelukkig  gekozen  naam  van  
 Nieuw-Brussel  te  herbouwen.  Die  naam  heeft,  gelijk  te  verwach-  
 ,ten  was,  geen  wortel  gevat,  en  allengs  weder  voor  den  ouden  naam  
 van  Sukkadana  moeten  plaats  maken.  In  welke  verhouding  de  
 Sultan  van  Nieuw-Brussel  tot  Simpang  en  Matan  gesteld  werd,  
 is  reeds  boven  aangeduid  en  zal  ik  later  in  bijzonderheden  ont-  
 vouwen.  Maar  hoe  gewigtige  diensten  ook  Radja  Akil  in  het  be- 
 I g j