
 
        
         
		belangrijk  i s ;  ofschoon  de  Chinesche  wetten  de  emigralie  van  
 vrouwen  ten  strengste  yerbieden,  zoodat  zieh  in  1823  slechts  
 eene  Chinesche  vrouw,  bij  toeval  in  spijt  der  wetten  aangebragt,  
 op  Borneo’s  Westkust  bevond  x);  zoo  houdt  zieh  toch  het  getal  
 der  Chinezen,  ten  gevolge  deels  van  den  gedurigen  toevloed,  deels  
 van  huwelijken  met  vrouwen  des  Iands,  waarschijnlijk  ongeveer  op  
 dezelfde  hoogte  staande.  Het  getal  vrouwen  onder  de  Chinezen  is  
 echter  betrekkelijk  zeer  gering,  en  bedraagt,  zegt  men,  in  de  ei-  
 genlijke  goudmijn-plaatsen  naauwelijks  eene  tegen  negen  of  tien  
 mannen.  Dit  heeft  natuurlijk  op  de  zedelijkheid  eenen  ongnnstigen  
 invloed,  ofschoon  het  aan  den  anderen  kant  bij  yelen  het  verlangen  
 prikkelt,  om  naar  het  vaderland  terug  te  keeren,  en  hen  aanspoort  
 tot  verduhbelde  vlijt,  om  eenmaal  dat  doel  te  bereiten  2). 
 De  opgaven  omtrent  het  getal  der  Chinezen  op  Borneo’s  Westkust  
 loopen  verbazend  uiteen  en  verschillen  van  27,000  tot 200,000.  
 De  beste  en  nieuwste  opgaven  volgende,  bevonden  wij  vroeger  het  
 getal  der  Chinezen,  buiten  vrouwen  en  hinderen,  in  het  rijk  van  
 Sambas  omstreeks  34,000  3) ,  waarvan  omstreeks  300  ter  hoofd-  
 plaats,  en  in  het  disirict  Mandor  omtrent  10,000  4) ;  te  Pontianak  
 en  aan  de  boven-Kapoeas  zal  het  omstreeks  3000  bedragen  5).  De  
 gezamenlijke  Chinesche  bevolking  van  Mampawa,  Simpang,  Sukka-  
 dana  en  Matan  kan  zeker  op  geen  1000  gesteld  worden.  Ons  
 eindcijfer  klimt  dus  tot  ongeveer  48,000,  hetgeen  met  de  meer  
 gematigde  totale  opgaven  vrij wel  overeenstemt.  Hiervan  wonen 
 ruim  43,000  in  de  mijndistricten.  Het  kan zijn  dat  een 30  of  40 
 jaren  geleden  het  getal  der  Chinezen  grooter  was  dan  th a n s , doch  
 dat  het  immer  hooger  dan  tot  60  of  70,000  zou  gestegen  zijn,  
 acht  ik  niet  waarschijnlijk  6). 
 *)  Tobias ,  bl.  38. 
 s)  R itte r ,  bl.  1 1 5 ,  1 1 6 ,  Tobias,  bl.  36.  Raffles,  Hist,  of  Java,  I ,   p.  
 264  ,  stelt  het  getal  der  jaarlijks  huiswaarts  keerende  Chinezen  op  rnin-  
 stens  500. 
 3)  Zie  boven,  bl.  101. 
 *)  Zie  boven,  bl.  65. 
 s)  Yolgens  van  Lijnden,  wiens  cijfers  voor  de  verschillende  staten  
 vroeger  afzonderlijk  zijn  opgegeven,  2835. 
 6)  De  hoogste  opgaaf  is  die  bij  Crawfurd  I I ,  p.  4 8 2 ,  waar  hij  het  
 getal  der  Chinezen  in  en  omstreeks  de  mijndistricten  op  ongeveer  200,000  
 stelt;  de  laagste  die  van  den  heer  Tobias,  bl.  21— 2 3 ,. die  het  aantal  op 
 2 7 ,0 0 0 ,  waaronder  niet  meer  dan. 16,000  geboren  Chinezen,  sehat;  maar  
 juist  deze  schrijver  drukt  het  meest  op  de  vermindering  van  hun  getal  
 ten  gevolge  van  de  uitputting  der  mijnen  (bl.  16).  Oude  opgaven  nog  uit 
 « 
 De  verhouding  der  Chinezen  tot  de  Dajaks,  die  hun  gelegenheid  
 geeft  zieh  door  huwelijken  te  vermenigvuldigen,  en  hun  aanzien  
 uit  een  staatkundig  oogpunt  aanmerkelijk  verhoogt,  verdient  onze  
 bijzondere  opmerking.  Die  verhouding  was  in  den  beginne  alles  
 behalve  vreedzaam  x),  en  ook  thans  kan  men  van  de  Chinezen  
 nog  dikwijls  klagten  omtrent  de  vijandelijkheden  der  Dajaks  verneinen  
 ,  wanneer  zij  het  in  hun  belang  achten  te  klagen  2).  In  het  
 algemeen  echter  laat  de  verhouding  van  de  zijde  der  Dajaks  niets  te  
 wenschen  overig,  ofschoon  de  Chinezen  van  hunne  zijde  er  op  uit  
 zijn,  van  deze  goedaardige  menschen  zooveel  mogelijk  voordeel  te  
 trekken.  In  de  districten  Mandor  en  Montrado,  waar  de  Chinezen  
 den  boventoon  yoeren,  en  het  gezag  der Maleische  vorsten  schier  
 tot  niets  is  gebragt,  leven  de  Dajaks  onder  de  zoogenaamde  bescher*  
 ming der Chinezen; zij  onthalen hen bij  voorkomende gelegenheden, en  
 inzonderheid op de Chinesche feestdagen, op rijst en varkensvleesch,  en  
 hebben  daardoor  deze  eenvoudige  inboorlingen,  wien  niet  dagelijks  
 zulk  een  goede  maaltijd  ten  deel  valt  en  die  zieh  om  den  dag  van  
 morgen  weinig  bekommeren,  aan  zieh  weten  te  terbinden  3).  
 Het  is  echter  onbetwistbaar,  dat  de  Chinezen  de  Dajaks  zooveel  
 mogelijk  uitzuigen,  en  een  schrijver,  die  met  de  verhouding  de-  
 zer  beide  volken  onderling  beter  dan  eenig  ander  schijnt  bekend  
 te  z ijn ,  geeft  ons  daarvan  het  volgende  tafereel. 
 »De  Chinezen  vinden  onberekenbare  winsten  in  den  rijken  grond  
 van  Borneo  en  zien  zonder  medelijden  den  ongelukkigen  inboorling 
 den  tijd  der  Compagnie  brengen  het  aantal  op  30,000.  Raffles  schat,  Hist,  
 of  J a v a ,  I ,   p.  2 6 3 ,  264,  alleen  de  mannelijke  voor  den  arbeid  geschikte  
 bevolking  op  64,000,  waarmede eene  andere  opgave,  van  denzelfden  schrijver  
 afkomstig,  die  de  geheele  Chinesche  bevolking  op  meer  dan 100,000 
 stelt  (Tobias,  bl.  2 1 ), niet  in  strijd  is.  Muntinghe  schat  haar, bl.  1 7 0 , 
 1 8 0 ,  op  110,000;  in  1836  werd  eene  berekening  gemaakt,  die  haar  op  
 130,000  stelde  (Temminck,  p.  1 7 0 );  Earl  (p.  250)  neemt  aan  dat  de  
 Westkust  door  150,000  Chinezen  bewoond  wordt,  waarvan  90,000  in  de  
 mijndistricten,  60,000  in  de  Maleische  vestingen  verspreid.  De  bereke-  
 nin°*en  welke  die  in  den  tekst  het  meest  nabij  komen,  zijn  van  Erancis  
 (bl.°  3 ) ,  3 3 ,0 0 0 ,  Ritter  (bl.  1 1 5 ),  6 0 ,0 0 0 ,  Melvill  van  Carnbde  (statis-  
 tieke  kaart),  57,000,  onder  welk  laatste  cijfer  echter  ook  de  Chinezen  in  
 de  Zuid-ooster-afdeeling  begrepen  zijn.  Bij  de  meeste  dezer  opgaven  blijkt  
 het  niet,  of  de  vrouwen  en  kinderen  onder  de  Chinesche  bevolking  zijn  
 medegerekend. 
 *)  Zie  boven  ,  bl.  3 0 0 ,  305. 
 s)  Zie  b.  V.  van  de Graafl R.  ,  bl.  69. 
 s)  Tobias  H S .,  bl. 5 1 ,  Earl,  p.  2 9 3 ,  2 9 4 ,  van  de  Graaff R .,  bl. 
 69  ,  70.  Ygl.  boven,  bl.  100.