
 
        
         
		voorkomt.  Bij  het  snijden  van  het  semaboe-riet  wordt  een  bijge-  
 loovig  gebruik  in  acht  genomen.  Men  bouwt  op  de  plaatsen  waar  
 het  groeit  eene  h u t ,  om  acht  te  geven  op  het  des  morgens  en  
 ’s avonds  gedurig  op  doffen  toon  herhaalde  » la-belom ,  la-belom  
 dat  aan  den  geest  van  het  r ie t,  den  zoogenaamden  Boboeni  Antoe,  
 wordt  toegeschreven.  Slechts  dan  wanneer  de  geest  deze  toonen  
 lang  uitgerekt  laat  hooren  (hetgeen  misschien  een  gevolg  van  ge-  
 vorderde  rijpheid  is ) ,  is  er  hoop  op  goed  riet  en  begint  de  inlander  
 te  snijden,  doch  zoo  liij  het  geluid  snel  en  kort  op  elkander  
 voortbrengt,  wordt  een  andere  plaats  opgezocht  1). 
 Onder  de  dierlijke  voortbrengselen  van  Simpang  zijn  slechts  was  
 en  bezoar-steenen  voor  den  handel  van  eenig  belang.  Karet  wordt  
 op  het  strand  van  Sukkadana  en  op  de  naburige  Karimata-eilanden  
 gevangen,  terwijl  de  laatste  ook  eenige  vogelnestjes  van  middelma-  
 tige  hoedanigheid  opleveren.  Tamme  dieren  ,  zooals  koeijen,  scha-  
 pen,  geiten  en  hoenders,  zjjn  zeer  schaarsch;  vroeger  schijnt  er  veel  
 rundvee  geweest  te  z ijn ,  dat  echter  in  de  bosschen  verstrooid  en  
 verwilderd  is.  Aan  het  strand  onthouden  zieh  vele  herten  en wilde  
 zwijnen.  Ook  vindt  men  er  talrijke  zwermen  van  eene  soort  van  
 kleine  snippen,  pajan  geheeten,  en  eenige  vogels  die  een  zeer  aan-  
 genamen  wildzang  laten  hooren  2). 
 Simpang  heeft  eenige  vaartuigen,  die  op  Pontianak,  Koeboe,  
 Riouw,  Palembang  en  Singapoera  handel  drijven.  Het  schijnt  echter  
 dat  deze  handel  in  de  laatste  jaren  zeer  is  verminderd.  In  1847  
 kwamen  slechts  2  praauwen,  houdende  4  last,  vandaar  te  Pontianak  
 aan,  terwijl  3  praauwen  van  15  last  van  Pontianak  derwaarts  ver-  
 trokken;  en  van  1848—50  wordt  geen  enkele  te  Pontianak  in-  of  
 uitgeklaarde  praauw  van  Simpang  vermeld.  Waarschijnlijk  is  sedert  
 1837  de  handel  van  dit  gedeelte  van  Borneo  vooral  te  Nieuw-Brus-  
 sel,  dat  toen  onder  zekere  beperkingen  tot  vrijhaven  verklaard  
 werd,  geconcentreerd,  en  wordt  deze  plaats  meer  dan  Pontianak door  
 de  handelaars  van  Simpang  bezocht.  De  uitvoer  te  Simpang  bestaat  
 uit  rijs t,  zout,  Javaanschen  tabak,  opium,  koperen  huisraad,  Chi-  
 neesch  aardewerk,  koperdraad,  ijzeren  gereedschap,  Chinesche  zijden  
 stoffen,  Europesche  en  Boeginesche  lijnwaden,  glaskoralen,  enz.  3) 
 *)  G. Muller,  bl. 263—266. 
 s)  G. Muller,  bl.  266. 
 •)  G. Muller,  bl.  265— 2 6 7 ,  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  621  ende   daarbij 
 behoorende  tabel. 
 Ik  ga  thans  over  tot  de  beschrijving  der  kust  van  Sukkadana  
 van  den  Boekit-Laut  tot  aan  de  Sidoeh-rivier,  de  grens  tusschen  
 dat  distrikt  en  Matan.  Van  genoemden  berg  tot  aan  een  klein  voor-  
 gebergte  ten  Noorden  van  den  mond  der  Sidoeh,  dat  den  naam  van  
 Tandjong  pada  Goenong  draagt  en  uit  twee  kleine  heuvels  bestaat,  
 is  de  gansche  kust  hoog,  en  loopt  digt  längs  het  strand  een  heuve-  
 lenketen,  die  ook  de  reeds  genoemde  bogt  van  Sukkadana  met  zacht  
 glooijende  en  digt  begroeide  hellingen  in  den  vorm  van  een  amphitheater  
 omgeeft.  Deze  heuvels  sluiten  zieh  aan  hoogere  bergen  aan,  
 ^   die  in  onafzienbare  reeksen  naar  het  binnenland  loopen,  tot  zij  zieh 
 in  het  blaauw  verschiet  verliezen.  De  oevers  zijn  deels  zandig,  
 deels  steenachtig,  en  hier  en  daar  störten  zieh  kleine  bergstroomen,  
 die  zoet  en  klaar  water  aanvoeren,  in  zee.  Hooger  op  is  de  grond  
 hard  en  bestaat  uit  zware  leem-  en  okeraarde,  waarin  veel  ijzer-  
 erts  is  bevat.  Op  sommige  plaatsen  vindt  men  fijn  zand,  met  tin  
 vermengd,  terwijl  men  elders,  na  een  voet  diep  gegraven  te  heb-  
 ben,  op  een  horizontale  laag  van  vette  zwarte  aarde  stoot,  welker  
 voorkomen  dat  der  goudgronden  in  de  meer  noordelijke  deelen  van  
 • Borneo  herinnert,  en  aanleiding  geeft  tot  het  vermoeden,  dat  ook  
 hier  niet  te  vergeefs  naar  stofgoud  zou  gezöcht  worden  1).  Het  
 tin  ware  welligt  met  meer  voordeel  te  graven.  In  1829  wenschte  
 de  nieuw  benoemde  Sultan  van  Sukkadana  of  Nieuw-Brussel  met  
 voorschotten  van  het  Gouvernement  tinmijnen  te  openen.  Afge-  
 scheiden  van  de  vraag,  of die  onderneming  in  zijne  onbekwame  han-  
 den  eenige  kans  op  goeden  uitslag  hadde  opgeleverd,  is  het  ka-  
 rakteristiek,  dat  dit  verzoek  werd  afgeslagen  op  grond  van  het  ad-  
 vies  der  generale  directie  van  finantien,  dat,  zoolang  het  Gouver-  
 nements-monopolie  van  Banka-tin  behouden  blijft,  alle  productie  
 van  en  handel  in  tin  gevaarlijk  voor  ’s Gouvernements  belang  moet  
 geacht  en  daarom  niet  mag  aangemoedigd  worden  2).  Ziedaar  de  
 gouden  vrucht  der  monopolien,  en  een  duidelijk  bewijs  der  vader-  
 lijke  zorg  van  het  Gouvernement  voor  de  welvaart  zijner  Indische  
 onderdanen!  Wij  zagen  hierboven  dat  ook  in  Simpang  eenig  tin  
 wordt  gevonden,  maar  dat  het  voorkomen  van  dit  metaal  aan  de  
 Kapoeas  tot  dusverre  twijfelachtig  is  3).  Reeds  vöör  eeuwen  schijnt  
 men  tin  te  hebben  gedolven  aan  de  Ratoentong,  een  tak  der  Pawan- 
 1)  G. Muller,  bl.  2 3 8 ,  2 5 5 ,  354. 
 2)  Off  Stukk.  HS.,  bl.  6 6 ,  7 1 ,  7 4 ,  93. 
 8)  Zie  boven,  bl.  31.