
 
        
         
		met  rotsen  en  van  boven  met  boomen  bezet.  Tusschen  bet  eiland  
 en  den  vasten  wal  Staat  bij  ebbe  slechts  5  ä  6  voet  water,  doch  
 aan  den  zeekant  vindt  men  drie  vademen  water  op  een  afstand  van  
 60  voeten.  De  rotsen  zetten  zieh  niet  voort  in  zee  en  het  water  is  
 zonder  klippen  of  banken,  zoodat  men  gerust  op  het  dieplood  kan  
 afvaren.  Nevens  eene  menigte  granietblokken  ziel  men  in  dezen  
 omtrek  aan  het  strand  vele  steenen  liggen  ,  die  uit  klei  verhard  
 schijnen,  en  in  deze  weekere  steensoort  merkte  George Müller kleine  
 aderen  op  van  eene  hoog  roode  kleur,  die  hij  voor  sporen  van  
 roode  wormpjes  hield,  doch  die  den  heer  Blume  op  het  denkbeeid  
 bragten,  of  hier  welligt  oorspronkelijk  vermiljoen  kan  voorhanden  
 zijn  1).  Onder  de  boomen,  die  hier  aan  het  strand  worden  gevon-  
 den  ,  behooren  de  katapan  (terminalia  catappa  L .) ,  welker  vrucht  
 veel  op  amandelen  gelijkt,  de  djamboe-laut  (eene  soort  van  jam-  
 bosa,  misschien  jambosa  litoralis),  de  naga,  de  ara ,  de  api-api,  
 de  bakon  ,  de  brabat,  de  boeteh.  Eene  bijzondere  vermelding  verdient  
 een  boom,  dien  Müller  batateh  noemt.  Zijn  stam  is  vantwee  
 tot  drie  voet  dik  en  van  50  tot  60  voet  hoog,  en  Staat  gewoonlijk  
 ter  hoogte  van  eenige  voeten  in  het  water.  Hij  spreidt  zijne  tak-  
 ken  ver  in  het  rond  en  naar  omlaag  tot  aan  het  water  u it,  en  
 brengt  eene  soort  van  vruchten,  vol  kleine  weeke  korrels  en  merg,  
 voort,  die  door  de  inboorlingen  gretig  gegeten  worden.  In  het  
 algemeen  heeft  zijn  voorkomen  veel  overeenkomst  met  dat  van  een  
 grooten  appelboom  2). 
 De  Boekit-Laut  vormt  het  uiteinde  van  een  langen  bergketen, die,  
 onder  den  naam  van  Palongan,  zieh  wel  20  a  30  uren  oost-  en  
 noord-oostwaarts  uitstrekt,  de  grens  tusschen  Simpang  en  Matan  en  
 de  waterscheiding  van  de  Simpang-  en  Pawan-rivieren  vormt,  en  
 zieh  in  het  hart  des  Iands  vereenigt  met  de  bergen  van Meliouw  en  
 Sekadouw,  die  het  Kapoeas-gebied  ten  Zuiden  begrenzen,  en  waar*  
 onder  zieh  de  hooge  toppen  van  den  Mahm,  den  Batong,  den  zon-  
 derling  gevormden  Spontiak,  den  Pamakan,  den  Lajang,  die  zieh  
 van  de  kust  het  hoogst  van  allen  vertoont  en,  naar  het  volksge-  
 loof,  van  ver  over  zee  door  geesten  herwaarts  is  gedragen,  den  
 Pangang,  den  Menjorah,  den  Mengalat  en  den  Lebei  onderscheiden.  
 Al  deze  bergen zijn  met  schier  ontoegankelijke  wouden  bedekt  3). 
 *)  G. Müller,  bl.  2 2 6 , 237— 240. 
 *)  G. Müller, bl.  2 4 0 , 236. 
 8)  G. Müller, bl.  2 2 6 , 2 3 0 ,  2 6 0 ,  285. 
 Ik  heb  reeds  vroeger  de  meening  van  George  Müller  vermeld,  dat  
 deze  bergen  niet  met  den  Kaminting-keten  zamenhangen  en  tusschen  
 Sekadouw  en  Sintang  de  aaneenschakeling  der  bergen  ge-  
 heel  is  afgebroken  l).  Ik  behoef  het  hier  zoo  weinig  als  de  
 daaruit  gemaakte  gevolgtrekkingen  te  onderzoeken;  genoeg  dat  
 de  binnenlanden  van  Simpang  in  het  Oosten  en  Noord-oosten,  
 zoowel  als  zijne  zuidelijke  grenzen,  met  bergketenen  zijn  bedekt,  
 waaruit  de  verschillende  stroomen  hunnen  oorsprong  nemen,  door  
 welker  zamenvloeijing  de  rivier  van  Simpang  ontstaat  of  ge-  
 voed  wordt. 
 De  rivier  van  Simpang  is  aan  den  mond  zeer  breed  en  veelal  
 naauwelijks  binnen  een  bepaald  bed  besloten,  daar  de  nipa,  die  hier  
 buitengewoon  welig groeit,  en  andere boomen,  waarmede  hare  oevers  
 bezet  z ijn ,  verscheidene  voeten  onder  water  s ta an ;  vaartuigen  
 van  7  tot  9  voet  diepgang  kunnen  haar  met  den  vloed  gemakkelijk  
 binnenloopen  2).  Nog  geen  kwartier  boven  hären  mond,  ter  reg-  
 terzijde  des  opvarenden,  neemt  zij  het  riviertje  Meliouw  o p ,  dat  
 een  paar  uren  vandaar  achter den Boekit-Laut  ontspringt,  längs  eene  
 kleine  kampong  van  denzelfden  naam,  met  omtrent  50  huisge-  
 zinnen,  stroomt,  en  voormaals  als  een  geliefd  verblijf  van  kleine  
 rooversvaartuigen  berucht  was.  Den  hoek  door  de  vereeniging  
 van  de  Meliouw  met  de  Simpang-rivier  gevormd,  noemde  G.  
 Müller  » den  s la n g e n h o e k d ew ijl  hij  hier  op  de  in  het  water  
 staande  boomen  een  aantal  slangen  van  8  tot  12  voet  lang,  en  
 van  3  of  4  duim  in  den  omtrek,  met  afwisselende  kringen  van  
 gele,  groene  en  witte  schubben,  in  elkander  gerold  op  de  tak-  
 ken  zag  liggen  3).  Drie  of  vier  uren  hooger  valt  aan  de  linker-  
 zijde  eene  groote  rivier  in  de  Simpang,  die  op  de  grenzen  van  
 Sekadouw  ontspringt,  en  den  naam  draagt  van  Semandang-rivier.  
 Aan  hare  oevers  wonen  vele  Dajaks,  gelijk  in  het  geheel  de  Dajak-  
 sche  kampongs,  of  doekoe’s ,  gelijk  zij  hier  heeten,  in  deze  streken  
 zeer menigvuldig zijn 4).  De Amerikaansche  zendeling Thomson reisde  
 in  1842,  onder  menigvuldige  afdwalingen  van  den  regten  weg  door  
 ontrouw of onkunde  zijner gidsen,  van  Laur,  op  de  grenzen  tusschen  
 Matan  en  Simpang,  over  de  kampongs  G ri,  waar  hij  een  fraaijen 
 ')  Zie  boven  ,  bl. 6. 
 s)  G.  Müller,  bl. 228 ,  236. 
 «   G.  Müller,  bl. 2 2 8 ,  2 3 6 ,  2 3 7 ,  270. 
 *)  G.  Müller,  bl. 228,  259.