
 
        
         
		ten  nutte;  met  welken  ongelukkigen  uitslag  hebben  wij  van  de  eer-  
 sten  reeds  gezien,  en  zal  ik van de laatsten  straks mededeelen.  Slechts  
 even  stip  ik  hier  aan  de  zonderlinge  lotgevallen  van  kapitein  Jakob  
 Janszoon  de  Roy,  die  na  vele  wonderlijke  uitreddingen  in  1692  te  
 Banjer-massin  gekomen,  zieh  daar  in  de gunst  des  Konings  zou  hebben  
 weten  te  dringen,  doch  later  de  hem  door  den  nijd  der  rijks-  
 grooten  opgedrongen  besnijdenis  slechts  door  de  vlugt  zou  hebben  
 kunnen  ontgaan  1).  De  vele  ongeloofelijke  voorvallen  in  dit  reis-  
 verhaal  opgedischt  doen  omtrent  de  waarheidsliefde  des  schrijvers  
 billijken  twijfel  voeden. 
 De  Banjerezen,  sedert  het  opbreken  van  het  Engelsch  kantoor  in  
 1707  van  aile  verkeer  met  de  Europeanen  verstoken,  zöchten  in  
 1712,  toen  zij  in  oorlog  met  Broenei  gewikkeld  waren,  de  betrek-  
 kingen  met  de  Nederlandsche  Oost-Indische Compagnie  zelven  weder  
 aan  te  knoopen.  Te  gelijker  tijd  schier  verschenèn  afgevaardigden  
 der  beide  staten  te  Batavia,  om  de  hulp  der  Compagnie  in  te  roe-  
 p e n ,  terwijl  die  van  Banjer-massin  tevens  in  last  hadden  haar  den  
 peperhandel  aan  te  bieden.  De  afgevaardigden  van  Broenei  werden  
 met  eene  beleefde  weigering  teruggezonden ;  doch  de  kapitein-luite-  
 nant  N.  van  den  Bosch  en  de  onder-koopman  Abraham  Poele,  die  
 reeds  het  jaar  te  voren  eene  vruchtelooze  reis  naar  Banjer-massin,  
 om  over  het  herstel  der  faktorij  te  handelen,  ondernomen  hadden,  
 werden  onder  deze  veelbelovende  voorteekenen  and^ermaal  tot  het-  
 zelfde  einde  derwaarts  gezonden.  Daar  aangekomen  bevonden  zij  
 echter,  dat  de Chinezen  zoo  zeer  den  peperhandel  in  handen  hadden,  
 dat  er  niets  van  belang  te  doen  viel,  waaruit  zij  opmaakten  dat  de  
 Banjerezen  op  de  komst  onzer  schepen  alleen  hadden  aangedrongen,  
 ten  einde  die  als  een  wapen  tegen  hunne  vijanden  te  gebruiken  2). 
 De  Compagnie  zag  dus  weder  af van  het  voornemen  om  zieh  an-  
 dermaal  te  Banjer-massin  te  vestigen,  doch  de  Sultan,  die  de  Eu-  
 ropesche  goederen  niet  ontberen  kon,  herhaalde  telkens  zijn  aanzoek, 
 f)  Zie  de  Roy,  passim. 
 4)  Valentijn,  bl.  2 4 7 ,  2 4 8 ,  Sal.  Müller,  bl.  3 3 1 ,  van  Capellen  Mon.,  
 p.  1 6 6 ,  Tobias  B .,  bl.  2 3 ,  Hamilton  bij  Logan,  p.  511. 
 hetgeen  eindelijk in  1726  het  hervatten  der  vaart  ten  gevolge  had *).  
 In  1733  werd  nu  ook  een  nieuw  verdrag  met  den  Sultan  aange-  
 gaan, .waarbij  de  Compagnie  beloofde  hem  tegen  zijne  vijanden  bij  
 te  staan,  en  haar  daarentegen  de  alleenhandel  in  peper  verzekerd  
 werd,  met  uitzondering  van  eene  jo n k ,  die  jaarlijks  naar  China  
 zou  bevracht  worden.  Deze  overeenkomst  werd  echter  veel minder  
 voordeelig  geacht,  dan  die  van  1664,  waarschijnlijk  om  het  mis-  
 b ru ik ,  waartoe  deze  uitzondering  aanleiding  gaf.  Een  aantal  vaar-  
 tuigen  bleef  tusschen  China  en  Banjer-massin  varen  en  het  schip,  
 dal  de  Compagnie  sedert  1726  jaarlijks  hierheen zond,  w e rd en d e r  
 voorwendsel  van  misgewas  of  verval  der  pepertuinen,  telkens  met  
 ongenoegzame  lading  teruggezonden.  Hierbij  voegden  zieh  sedert  
 1736  ernstige  klagten  over  het  toenemen  van  den  handel  der  En-  
 gelschen  met  Banjer-massin.  Een  en  ander  deed  de  Compagnie  in  
 1746  besluiten  haar  monopolie  met  geweld  te  handhaven.  Onder  
 bevel  van  den  Iuitenant  Ackerveit  zond  zij  drie.schepen  en  twee  
 barken,  om  de  haven  van  Banjer-massin  te  blokkeren,  en  niet  
 slechts  de  schepen  der  Chinezen,  maar  die  van  alle  vreemdenatien  
 af  te  wijzen  2). 
 In  het  volgende  jaar  had  eene  nog  grootere  uitrusting  plaats.  In  
 Maart  1747  vertrok  de  opperkoopman  van  der  Heyden  met  de  schepen  
 Hartelust,  Ruiter,  Quixotte,  Galathea,  Dubbele  Arend  en Spion  
 en  eene  aanzienljjke  krijgsmagt,  om  den  Sultan  van  Banjer-massin  
 totbetere  opvolging  der  contracten  te  noodzaken.  Deze  vorst wachtte  
 echter  de  vijandelijkheden  niet  af,  maar  was  dadelijk  tot  minnelijke  
 schikking  bereid ,  met  dat  gevolg,  dat  een  nieuw  contract,  even  
 günstig  als  dat  van  1 6 6 4 ,  werd  aangegaan.  Behalve  den  uitsluiten-  
 den  peperhandel,  kregen  de  Hollanders  het  regt  om  een  fort  te  
 bouwen  te  Tabenio  en  eene  faktorij  op  het  eiland  Tatas,  gevormd 
 1)  Yolgens  van  Capellen  Mon.  reeds  in  1714.  Ik  volg  hier  van  Kam-  
 pen,  I I I ,  bl.  5 6 ,  en  Sal.  Muller,  bl.  332. 
 m 2  KamPen>  Ilr>  b1'  5 6>  57>  volgens  de  secrete  resolutien  van  1746,  
 &   /•’  2 3 ’  H°g endorP>  CouP  d’Oeil,  p.  3 7 9 ,  van  Capellen  M o n .,‘ 
 p.  l o b ,  die  te  onregt  beweert,  dat  de  Sultan  het  contract  van  1733  getrouw  
 handhaafde.  °