
 
        
         
		stad  Angra  of Angrat,  die,  gelijk  ik  reeds  vroeger  gemeld  heb  ®),  
 tot  verblijfplaats  strekte  van  den  P a tih ,  die  hier  in  naam  van  den  
 Vorst  van  Madjapahit  het  gezag  voerde.  Waarschijnlijk  waren  deze  
 Patih’s  de  stichters  van  een  vorstenhuis,  dat  door  den  val  van  
 Madjapahit  onafhankelijk  werd,  en  aan  Angrat,  tot  den  tijd  der  
 prediking  van  den  Islam  in  deze  streken,  zeven  regeerders  schonk,  
 die  allen  den  naam  droegen  van  Poelang  Palé^).  De  laatste  hunner  
 droomde  opzekeren  nacht,  dat  zieh  in „zijn  rijk  eene  maagd bevond  
 van  buitengewone schoonheid.  De Vorst,  blakende van verlangen,  om  
 zieh te  verbinden  met  h a a r,  wier  beeid  hem  in  den  droom  was  versehenen, 
   liet  haar  overal  in  zijn  rijk  zoeken,  doch  langen  tijd  te  
 vergeefs.  Eindelijk  vond men  in  de  dessa  Salimpat  eene  maagd,  die  
 aan de  beschrijving  des Vorsten  beantwoordde,  doch  zij weigerde  vol-  
 standig  voor  hem  te  komen,  tot  dat  eene  list werd  te  baat  genomen.  
 Deze maagd, Darah Itam'geheeten,  was ervaren in het toedienen van ge-  
 neesmiddelen.  De Vorst liet zieh in een vaartuig voor hare woning bren-  
 gen,  veinzende ziek  te  zijn.  Ook nu kostte het veel moeite haar over te  
 halen tot  hetbezoeken  van  den  kranke,  Eindelijk  liet  zij  zieh door de  
 schildering  zijner heftige  smarten  daartoe  bewegen;  doch  naauwelijks  
 had  zij  zieh  op  het  vaartuig  begeven,  of  op  een  afgesproken  teeken  
 maakte  men  de  touwen  lo s ,  en  de  Vorst  voerde  haar  met  zieh  
 naar  Angrat,  waar  zij  met  hem  door  het  huwelijk  verbonden  werd. 
 Niet  lang  daarna  drong  een  Dajak  van  Banjer-massin  tot  Angrat  
 door,  om  er,  op  last  van  zijnen  Vorst,  het  hoofd  van  eenen  nabe-  
 staande  van  Poelang Palé  te  snellen.  Deze,  blakende  van  gramschap,  
 zwoer  dat  hij  dengenen,  die  hem  het  hoofd  des  moordenaars  zou  
 leveren,  alles  schenken  zou  wat  hij  begeerde.  Ria  Sinir,  vroeger  
 de  minnaar  van  Darah  Itam ,  aan  wien  zij  eeuwige  trouw  had  ge-  
 zworen,  verschafte  den  Vorst  zijn  wensch,  en  eischte  nu  om  eene  
 zijner  vrouwen  voor  zieh  te  mögen  kiezen,  De  Vorst,  door  zijn  
 eed  gebonden,  kon  niet  weigeren,  en  ofschoon  Darah  Itam  zieh  op  
 zijnen  last  met  asch  en  houtskolen  zwart 7had  gemaakt,  herkende 
 *)  Zie  boven,  bl.  182. 
 s)  Gronovius,  bl.  3 3 9 ,  Staat:  „ E r   heerschte  te  Angrat  een  v o r s t ....  
 mede  Angrat  genaamd.”  Doch  in  het  H S .,  bl.  2 ,   is  de  naam  Poelang  
 Palé  opgegeven,  en  tevens  de  bijzonderheid,  dat  zeven  vorsten  dien  ge-  
 voerd  hebben.  Moet  men  daarvoor  ook  welligt  „  Poelang  Patih”  lezen?  
 In  het  HS.  komen  ook  nog  enkele  andere  bijzonderheden  voor,  die  in  
 het  nitgegeven  verslag  gemist  worden,  en  waarvan  ik  in  het  vervolg  van  
 dit  verhaal  gebrnik  maak. 
 | l §   ¿Hé 
 Ria  Sinir  zijne  geliefde  en  vorderde  haar  als  zijn  Ioon.  Hij  voerde  
 haar  daarop  naar  de  dessa  Djiring  aan  de  Bentjoekei-rivier,  waar  
 z i j ,  gloeijende  van  schaamte.?  hären  minnaar  bekende  dat  zij  zwan-  
 ger was, en  hem smeekte hunne vereeniging  tot na  hare  verlossing  uit  
 te stellen.  Zij bragt weldra een zoon ter wereld ,  die op verlangen zijner  /, 
 moeder den naam van  Abdoe’l-Kahir/ontving,  en  daar  dit een gewone ,  
 Arabische  naam  is ,  die  »dienaar  des  Almagtigen”  beteekent,  moet  
 men  er  uit  opmaken,  dat Darah  Itam  reeds  met  de  leer  des  Islams  
 bekend  was,  die  door  hären  zoon  ook  later  beleden  werd.  Vervolgens  
 schonk  zij  aan  Ria  Sinir  nog  twee  dochters,  waarvan  eene  den  
 naam  van  Darah  Iram  ontving.  Inmiddels  was  Poelang  Pale  van  
 verdriet  over  het  verlies  zijner  beminde  echtgenoot  half  zinneloos  
 geworden  en  eindelijk  bezweken;  het  geheele  rijk  was  in  de  groot-  
 ste  verwarring  geraakt,  het  volk  was  verloopen  en  de  rijksgrooten  
 of  penggawa’s  hadden  het  land  verlaten,  deels  naar  Java  en  Sum 
 atra ,  deels  naar  Sambas  en  Sukkadana  de  wijk  nemende. 
 Toen Abdoe’l-Kahir tot een man was opgegroeid ,  gaf hij vele blijken  
 van een ondernemend  karakter,  en  indachtig  aan  zijne  vorstelijke  af-  
 komst,  besloot hij  een nieuwrijkte  stichten ,  waar  van  hij  den  zetel  
 te  Monggo vestigde.  Hij  verzamelde  het  vertrooide  volk  in  de nieuwe  
 kampong,  na  aan  zijne  stiefzuster Darah  Iram  beloofd  te hebben,  dat  
 hij  nimmer  pacht  in  zijn  land  zou  heffen,  aan  welke  belofte  hij  
 getroüw  bleef,  en  plaatste  op  de  hoogte  te  Monggo  twee  stukken  
 geschut,  die  aan  zijn  vader  hadden  toebehoord.  Alzoo  werd  Abdoe’l-  
 Eahir  de  grondvester  der  Mohammedaansche  dynastie  van  het  r i jk ,  
 in  Borneo’s  geschiedenis  onder  den  naam  van  Landak  bekend  1). 
 Later  is  dit  rijk,  hoe  weten  wij  n ie t,  —  zoo  wij  een  los  gezegde  
 van  Valentijn  mögen  vertrouwen,  door  verovering,  —  onder  de  Suprematie  
 der  vorsten  van  Soerabaja  ep  Java  gemaakt  2).  Het  blijkt  
 echter  niet  dat daarbij  eeiie andere  dynastie  op  den  troon  is  gekomen. 
 Het  schijnt  dat  Poetri  Boenkoe,  tijdens  haar  huwelijk  met  Pa-  
 nembaham  Giri  Koesoema  van  Sukkadana,  de  erfprinses  was  van  
 het  Landaksche  rijk ,  zoodat  ten  gevolge  dezer  verbindtenis,  bij  den  
 dood  haars  vaders,  de  beide  landschappen  tijdelijk  onder  hetzelfde  
 opperbestuur  werden  vereenigd  3). 
 ’)  Gronovius,  bl.  3 3 9 , 3 4 0 ,  en  H S .,  bl.  2 ,  3. 
 ’)  Bloemaert,  bl.  1 0 5 , Valentijn IV ,  I ,   bl.  80. 
 s)  G.  Müller,  bl.  3 3 4 , 335. 
 1  §33*^°—-