
 
        
         
		landgenooten  van  Tai-kong  en  Sin-ta-kioe  de  partij  der  laatstge-  
 noemde,  tevens  die  van  het  Nederlandsch  Gouvernement,  gekozen  
 hebbende,  tot  de  zoogenaamde  » goede  Chinezen”  gerekend  werden.  
 In  deze  kampong  vestigde  de  Generaai  de  Stuers  in  1823,  om  al-  
 thans  iets  te  doen,  een  observatie-post  van  zes  man,  van  het  gar-  
 nizoen  van  Sambas  gedetacheerd,  om  alle  maanden  te  worden  afge-  
 wisseld.  Dezen  post  heeft  men  later  doen  vervallen,  en  het  gevolg  
 was  dat  de  oproerige  Chinezen  van  Montrado  in  1850  de  kampong  
 onverhoeds  overvielen,  de  vreedzame  inwoners  verjoegen,  en,  met  
 het  oogmerk  om  de  rivier  af  te  sluiten,  zieh  hier  nestelden;  —  
 een  treffende  proef  van  de  verderfelijke  gevolgen  der  verkeerde  zui-  
 nigheid,  die  zoo  vaak  ons  bestuur  op  Borneo  heeft  gekenmerkt.  
 Ik  zal  elders  het  moorddadig  gevecht  en  treffend  verlies  vermelden,  
 waardoor  de  herovering  van  dezen  belangrijken  post  heeft  moeten  
 gekocht  worden.  Toen  eerst,  nadat  het  bloed  onzer  dapperen  had  
 gevloeid  en  de  aftrekkende  muiters  het  schoone  kamp  verbrand  en  
 de  heerlijke  rijstvelden  in  den  omtrek  verwoest  hadden,  heeft  men  
 voor  het  gewigt  van  den  Peniboengan,  als  militairen  post,  de  oogen  
 geopend.  Toen  is  op  deze  hoogte  een  fort  opgeworpen,  met  den  
 naam  van  den  overste  Sorg,  kommandant  der  expeditie,  prijkende,  
 hetwelk,  met  twee  achtponders  en  twee  morlieren  gewapend,  thans  
 de  monding  der  rivier  en  Pamangkat  beheerscht  *), 
 ’t Is  mij  bij  den  nog  voortdurenden  Staat  van  oorlog  in  dit  ge-  
 deelte  van  Borneo  niet  mogelijk  te  bepalen,  in  hoeverre  zieh  Pamangkat  
 van  den  doorgestanen  schok  heeft  hersteld  en  de  bevol-  
 king  in  het  bezit  harer  woningen  en  rijstvelden  is  teruggekeerd.  
 lk   kan  die  plaats  slechts  beschrijven  volgens  de  berigten  van  hen,  
 die  haar  vöör  de  verwoesting  gezien  hebben.  De  rijstvelden  van  
 Pamangkat  strekten  zieh  oostwaarts  van  den  berg  u it,  tot  zij  zieh  
 aan  die  eener andere Chinesche  vestiging,  Boedoek  geheeten,  aanslo-  
 ten  2).  Een  klein  deel  der  bevolking  leefde  van  den  handel  en  
 hield  een  passar;  een  ander  deel  legde  zieh  op  de  hier  zeer  voor-  
 deelige  vischvangst  toe,  en  voorzag  een  groot  gedeelte  van Montrado  
 en  andere  bovenlanden  van  gezouten  visch;  maar  het  hoofdbedrijf  
 der  meesten  was  de  landbouw.  De  rijstkultuur  is  hier  zoo  voor-  
 deelig,  dat  men  van  een  gantang  (13§  oude  ponden)  zaai-padi^l.80 
 *)  Millies,  bl.  2 1 4 ,  2 1 5 ,  de  Stuers  H S .,  bl.  108  ,  109,  Yerwikk.,  bl.  
 3 2 7 ,  3 2 8 ,  338. 
 *)  De  Stuers  H S .,  bl.  109.  a  J 
 8  H i l l  ■  1   i 7 1 
 ?/c. cxAt 111111111  I  — 
 ä  200  gantangs  kan  oogsten,  terwijl  100  gantangs  padi  45  ä  50  
 gantangs  rijst  opleveren.  Het  uiterlijk  voorkomen  van  Pamangkat  
 en  eenige  soortgelijke  vestigingen  deed  in  deze  streken  aan  Euro-  
 pesche  dorpen  denken.  De  stevig  gebouwde  woningen  stonden  op  
 vasten  grond,  de  velden  waren  regelmatig  afgescheiden,  goed  be-  
 werkt  en  van  gemakkelijke  voetpaden  doorsnedten.  De  werkzaam-  
 heid  van  den  Ghinees  deed  zijnen  schoorsteen  rooken  en  verschafle  
 hem  vleesch  en  visch,  eijeren  en  groenten  voor  zijne  tafel.  De  
 woningen  en  buurten  der  landbouwers  lagen  te  midden  der  aange-  
 naamste  landouwen;  hoenders  en  eendvogels  zag  men  er in  menigte  
 rondloopen,  en  men  hoorde  er  het  geblaf  van  den  trouwen  hond,  
 die  zijnen  meester  in  het  veld  en  op  de  jagt  volgde:  want  de  Chi-  
 nees  verrast  niet  zelderi,  met  eenige  koppels  honden,  de  wilde  var-  
 kens  en  herten  in  de  moerassige  bosschen  zonder  schot,  of  hij  
 velt  ze  met  een  geweer,  d a t,  in plaats  van  met  haan,  slot  en  vuur-  
 steen,  slechts  met  een  brandende  lont  voorzien  is.  Te  midden  van  
 welvaart  en  overvloed,  leefden  zoo  deze  nijvere  landbouwers  stij  
 en  gastvrij,  tot  hen  het  oorlogsgeweld  uit  hunne  vreedzame  woningen  
 verdreef  1). 
 Tusschen  den mond  der  Sambas-  en  dien  van  de Doeri-rivier, welke  
 laatste  de  grens  tusschen  het  gebied  van  Sambas  en  Mampawa  uit-  
 maakt,  vloeijen  een  aantal  kleinere  stroomen  in  zee,  van  welke  
 de  voornaamste,  met  het  oog  op  de  hier  overal  gevestigde Chinesche  
 mijnwerkers,  als  handels-  en  gemeenschapswegen  niet  van  belang  
 zijn  ontbloot,  en  dikwijls  in  mijn  verhaal  zullen  vermeld  worden. 
   Die,  welke  verdienen  gekend  te  worden,  volgen  elkander  van  
 het  Noorden  naar  het  Zuiden  in  de  volgende  orde  o p :  de  Sebang-  
 kouw  of  rivier  van  Boedoek,  de  Selakouw,  de  Sinkawang,  de  
 Djintang  en  de  Sedouw,  allen  ten  Noorden  van  Tandjong  Batoe-  
 Belat,  en  de  Soengei  Raja^tusschen  genoemd  voorgebergte  en  de  
 Doeri-rivier.  Tusschen  deze  rivieren  en  landwaarts  in  tot  aan  de  
 rivier  van  Sambas  liggen  de  goudwasscherijen  en  kampongs  der  
 Chinezen  verstrooid.  Zij  bewonen  hier  het  schoonste,  vruchtbaar-  
 ste  en  gezondste  gedeelte  der  geheele We stkust2);  en  ofschoon  zij  
 niet  de  eenige  bewoners  dezer  landen  z ijn ,  maar  in  sommige  streken  
 ook  Dajaks  worden  aangetroffen,  kan  men  rekenen  dat  dit  geheele  
 gebied  onder  de  heerschappij  der Chinesche mijn-vereenigingen 
 ')  Millies,  bl.  2 1 5 ,  216.  
 s)  G.  Müller,  bl.  354. 
 j   pfplll  <2 ,  /  { e x .-''/¡1  <AeS> tf|§f| 
 J-A