
 
        
         
		van  ßorneo  kenden  dan  misschien  een  paar  zeehavens  door  Javanen  
 bewoond  en  aan  Java  onderworpen,  den  naam  van  laatstgemeld  
 eiland  ook  tot  Borneo  hebben  uitgestrekt,  en  daarom  aan  Java  eene  
 uitgestrektheid  hebben  toegekend, welke  die van  Sumatra  verre  over-  
 treft,  en  van  eene  rijke  goud-productie  door  dat  eiland  hebben  ge-  
 waagd.  Dat  de  Chinezen  lang  op  Java  zullen  gevaren  hebben  zon-  
 der  Borneo’s  Noord-west-  en  Westkust  van  tijd  tot  tijd  aan  te  doen,  
 is  niet  wel  denkbaar;  en  op  beide  eilanden  hetzelfde  volk,  dezelfde  
 taal  vindende,  zullen  zij,  bij  hunne  hoogstgebrekkige  geographische  
 kennis,  beiden  als  een  geheel  vormend  beschouwd  hebben.  De  
 heer* Logan  maakt  uit  Marco  Polo  o p ,  dat  de  Ghinesche  jonken  
 de  kusten  volgden  tot  Poelo  Kondor  *)  en  vandaar  de  Chinesche  
 zee  in  zuidelijke  of  zuid-oostelijke  rigting  overstekende,  Borneo’s  
 Westkust  op  de  hoogte  van  Sambas  of  den  mond  der  Kapoeas  aan-  
 deden;  hij  waagt  het  den  naam  van  het  gewest  Lachac  of  Lochac,  
 werwaarts  de  jonken,  volgens  den  Venetiaanschen  reiziger,  van  
 Poelo  Kondor  den  steven  rigtt’e n ,  öf  met  Landak,  öf  met  Lajak  ,  
 den  naam  van  twee  der  Karimata-eilanden,  te  vergelijken  2).  De  
 Ghinesche  kosmographie,  boven  reeds  aangehaald,  zegt  werkelijk,  
 dat  men,  oin  naar  Tjoe-ga-tiao-la,  d.  i.  Sukkadana,  te  varen,  de  
 golf  van  Canton  verliet,  en  längs  de  Paracels-eilanden  naar  Poelo  
 Kondor  en  vandaar  zuidwaarts  naar  Bintang  voer,  terwijl  men,  zieh  
 vanhier  oostwaarts  wendende,  Sukkadana  en  vandaar,  den  weg  längs  
 de  kust  van  Borneo  vervolgende,  Banjer-massin  bereikte  3). 
 Kort  na  de  reis  van  Marco  Polo,  in  den  aanvang  van  1 2 9 3 ,  
 zond  de  regerende  Keizer  van  China  Hoe-pi-lai,  die  tot  de  Mon-  
 goolsche  of  Joeen-dynastie  behoorde,  en  meer  algemeen  onder  den  
 naam  van  Koeblai-khan  bekend  i s ,  eene  expeditie  naar  den  Indischen  
 Archipel,  om  zieh  te  wreken  over  de  mishandeling  van  een  
 zijner  gezanten,  tot  uitbreiding  der  handelsbetrekkingen  afgevaar-  
 digd.  Het  doel  dezer  expeditie  was  het  eiland  Koea-wa,  waar-  
 rnder  m en ,  naar  het  vermoeden  van  de  Guignes  4) ,  Borneo  zou  
 moeten  verstaan.  Ofschoon  het  genoegzaam  vast  Staat,  dat  Koea- 
 *)  Vgl.  over  dat  eiland,  Inleiding,  bl.  XLVII. 
 *)  Logan,  p.  6 0 4 ,  605.  G-root-  en Klein-Lajak  zjjn  boven,  bl.  135,  noot,  
 onder  de  Karimata-eilanden  opgenoemd.  Deze  eilanden vind ik  reeds  met 
 name  aangeteekend  op  eene  MS.-kaart  van  Borneo  van  1742,  en  ook  op 
 Valentijns  kaart  is  er  een  vermeld.  Vgl.  ook  Crawfurd I I I ,  p. 163. 
 8)  Klaproth,  t.  a.  p.,  p.  5 2 3 ,  524. 
 *)  ’t Welk  ook  Logan,  p.  6 0 8 ,  6 1 1 ,  beaamt. 
 wa  *)  slechts  eene  latere  Ghinesche  schrijfwijze  is  van  den  naam  
 Java,  die  vroegere  Sje-po  of  Sja-po  luidde,  zou  men  misschien  
 mögen  aannemen,  dat  de  naam  Koea-wa  in  China  ook  wel  even  
 onbepaald  voor  verschillende  eilanden  of  den  geheelen  Archipel  ge-  
 bruikt  werd,  als  dit  bij  andere  volken  met  den  naam  Djawa  of  
 Java  het  geval  was  2).  Doch  al  de  omstandigheden  van  het  ver-  
 haal  wijzen  te  bepaald  op  Java,  den  hoofdzetel  van  het  rijk  
 des  Maha-radja’s ,  dan  dat  wij  aan  het  vermoeden  van  de  Guignes  
 eenige  waarschijnlijkheid  zouden  durven  toekennen.  Wij  zullen  
 daarom  bij  dezen  togt  ook  niet  langer  stilstaan  3). 
 Onder  de  Ming-dynastie,  die,  nä  de  verdrijving  der  Mongolen,'  
 in  1368  ten  troon  steeg  en  dien  tot  1644  bekleedde,  vinden  wij  
 een  druk  verkeer  met  Pha-la  en  sporen  eener  Chinesche  kolonisatie  
 aldaar  vermeld.  Ik  zal  den  Chineschen  schrijver  zelven  laten  spre-  
 ken.  »In  1405  verscheen  een  afgezant  vandaar  met  eenen  op  
 honte  stof  geschreven  brief,  waarop  een  keizerlijk  antwoord  gegeven  
 werd;  en  in  1406  zonden  de  beide  Köningen,  namelijk  die  welke  
 in  het  Oosten,  en  die  welke  in  het  Westen  regeerde,  gemeen-  
 schappelijk  gezanten  naar  China,  hetgeen  in  het  volgende  jaar door  
 hen  herhaald  werd.  Het  land  is  aan  de  eene  zijde  door  een  berg-  
 keten,  aan  de  andere  door  de  zee  begrensd.  De  bewoners  volgen  
 de  voorschriften  van  Sakya  4) ,  verfoeijen  den  moord  en  zijn  wel*  
 dadig.  Het  eten  van  varkensvleesch  is  hun  op  doodstraf  verboden.  
 Des  Konings  hoofd  is  geschoren;  hij  draagt  kleederen  van  goudstof  
 en  twee  zwaarden  met  dubbele  sneden.  Wanneer  hij  zieh  naar  den  
 tempel  begeeft,  vergezelt  hem  een  stoet  van  meer  dan  200  personen; 
   hij  verrigt  er  godsdienstige  handelingen  en  offert  er  eenkleu-  
 rige  dieren.  De  schatting  van  dit  land  bestaat  in  schildpad-schalen,  
 kornalijn,  groote  zeeschelpen,  paarlen,  witte  of  gekleurde  lijnwa-  
 den  van  palm-vezelen  vervaardigd,  rood  sandelhout,  gele  was  en 
 *)  De  gissing  van  Klaproth,  Nouv.  Journ.  Asiatique,  X ,   p.  506,  noot,  
 dat  Koea-wa  door  eene  tot  gewoonte  geworden  schrijffout  uit  Tjao-wa  ont-  
 staan  is,  zal,  bij  het  geringe  verschil  der  teekens  voor  Koea  en  Tjao,  als  
 zeer  waarschijnlijk  mögen  beschouwd  worden. 
 s)  Vgl.  over  dien  naam  vooral  von  Humboldt,  die  Kawi-Sprache,  I . 
 S.  59—67. 
 s)  Zie  daarover S.  Muller,  a. w .,  S. 49— 5 2 ,  Raffles,  a.  w .,  I I ,   p. 
 1 3 9 ,  Crawfurd  I I I , p.  1 6 4 , 1 6 6 , Klaproth,  Nouv.  Journ. Asiat.,  X I ,   p. 
 5 7 ,  Gützlaff,  a.  w .,  S.  397.  * 
 )  Sakya  Sinha was  de eerste,  die  de  voorschriften  en  dolmen  der 
 Boeddhistisehe  leer  in  schrift  stelde.