
 
        
         
		120  huizen,  en  is,  gelijk  de  meeste  overige  hoofdplaatsen,  omgeven  
 door  eene  hooge  palissadering  van  ijzerhout,  boven  welke  op  zekere  
 afstanden,  kleine,  Vierkante,  overdekte  koepels  uitsteken,  die  in  
 oorlogstijd  tot  plaatsing  van  geschut  worden  gebezigd.  Op  de  rivier  
 vindt  men  eenige  huizen  op  vlotten  (lanting),  door  handelaars  be-  
 woond.  Eene  tweede,  betrekkelijk  aanzienlijke  kampong,  Samarang-  
 kei,  met  37  huizen,  ligt  Jager  aan  de  Kapoeas;  eenet derde  Mereng-  
 kiang  of  Mongkiang,  met  34  huizen ,  aan  de  zamenvloeijing  der  
 Sekajam  met  een  harer  zijtakken  x).  Het  rijk  van  Sangouw  strekt  
 zieh  uit  over  het  gansche  ströomgebied  der  Sekajam  van  hären  oor-  
 sprong  tot  aan  hare  vereeniging  met  de  Kapoeas.  Ook  wordt  nog  
 een  deel  der wildernissen  ten  Zuiden  der  Kapoeas  tusschen  Meliouw  
 en  Sekadouw  daartoe  gerekend;  doch  alleen  in  de  nabijheid  van  
 dien  stroom  vindt  men  hier  eenige  Dajaksche  kampongs:  het  overige  
 is  onbewoond  2).  Ten  Noorden  grenst  Sangouw  aan  Sera-  
 wak  en  Sadong,  terwijl  de  scheiding  met  het  eerstgenoemde  over  
 de  bergen  Panarissei,  Serimoet,  Samarong  en  Koeroem,  met  het  
 andere  over  den  berg  Rewoean  loopt.  Deze  laalste  zet  zieh in  eene  
 lijn  westwaarts  voort  in  den  Senjang  en  den  Bentoeang,  welke  
 laatste,  even  als  meer  noordwaarts de  Soenjang,  op  de  grenzen  van  
 Sangouw  en  Landak  ligt.  De  berg  Besi  scheidt  Sangouw  van  Sin-  
 tang  3).  De  vorst  van  Sangouw  draagt  den  titel  van  Panemba-  
 h am 4);  doch  in  oudere  geschriften  5)  vindt  men  hem  dikwijls  met  
 dien  van  Sultan  begiftigd. 
 De  rivier  Sekajam  ontspringt  uit  den  berg  Bajang  Mioet,  op  de  
 grenzen  van  Sambas,  tusschen  Landak  en  Serawak.  Van  alle  tak-  
 ken  der  Kapoeas  heeft  deze  het  meeste  verval,  en  de  vaart  wordt  
 er  door  vele  droogten ,  rotsbrokken,  banken  van  keisteenen,  kleine  
 watervallen  of  riams  en  drijfhout  belemmerd.  Aan  de  boven-rivier  
 zijn  de  oevers  bezet  met  bamboe-bosschen,  waarvan  bij  hoog  water  
 geheele  stoelen  door  den  stroom  worden  medegesleept,  die  zieh  Jager  
 vastzetten  en  het  aanzien  krijgen  van  vlotten  door  menschen-  
 handen  gevormd.  Van  Paus  af  bevaart  men  de  rivier  met  praau-  
 wen  van  een  kojang,  doch  niet  zelden  worden  zij  door  den  stroom 
 *)  Van Lijnden  N.  T .,  bl.  572—574.  - 
 *)  Von Ke sse l,  bl.  171. 
 )  Van Lijnden  N.  T .,  bl.  5 4 3 ,  569.  Op  deze  plaatsen  Staat,  blijkons 
 de  kaart,  in  plaats  van  Sintang,  verkeerdelijk  Blitang. 
 ‘)  Von  Kessel,  bl.. 1 7 1,  van  Lijnden  N.  T.*  bk  626. 
 ')  B.  v.  Gronovius,  bl.  346. 
 tegen  de  steenen  aangeslagen  en  omvergeworpen.  Beneden  Gallei  
 of  Moeara  Bedoewei  is  de  rivier  voor  vaartuigen  van  4   ä  5  kojangs  
 bruikbaar.  Längs  de  oevers  ziet  men  hier  en  daar  Dajaksche  gra-  
 ven,  waarop  ruwe  afbeeldingen  der  afgestorvenen  ,  ter  hoogte  van  
 omtrent  drie  voet,  uit  hont  gesneden,  geplaatst  zijn.  Deze  plekken  
 zijn  reeds  op  een  afstand  kenbaar  aan  de  kruinen  der  niboengs,  
 waarmede  zij  beplant  zijn  en  die  tegen  het  donkerder  groen  der  
 wouden  afsteken  1).  Het  geheele  land,  van  Paus  opwaarts tot  Soeng-  
 koeng  en  hooger, bevat,  even  als  het  aangrenzende Landak,  diamant-  
 gronden;  doch  tot  dusverre  wordt  daar  nergens  gegraven,  dewijl  
 de  vorsten,  geen  kans  ziende  om  het  voor  eigen  rekening  met  voor-  
 deel  te  laten  doen,  het  aan  anderen  verbieden.  Längs  de  groote  
 rivier  zijn  diamant-mijnen  te  Samarangkei  en  elders,  die  door  sla-  
 ven  van  den  vorst  bewerkt  worden,  en  eenige  goudwasscherijen ,  
 die  echter  bij  vermindering  der  Chinesche  bevolking,  welke  zieh  
 uitsluitend  met  dezen  tak  van  nijverheid  bemoeit,  zeer  in  verval  
 zijn  2).  Nabij  Soengkoeng  zijn  Vogelnestklippen,  die  bij  elken  pluk  
 omstreeks  liegen  pikols  van  de  tweede  soort  opleveren,  en  door  de  
 Dajaks  te  Sambas  en  Broenei  worden  ter  markt  gebragt  3). 
 Nog  eene  bijzonderheid  van  Sangouw  mag  ik  niet  onvermeld  
 laten ;  ik  bedoel  de  overblijfselen  van  Hindoesche  godenbeelden,  die  
 zieh  nog  v66r  weinige  jaren  in  de  nabijheid  der  hoofdnegerie,  op  
 eenen  heuvel  aan  den  regter-oever  der  Sekajam  bevonden,  doch thans  
 geheel  verdwenen  zijn.  Zij  bestonden  uit  een  ruwe  Ganesa,  een  
 Nandi  en  een  Lingam,  en  werden  in  1823  door  den  heer  G.  Müller  
 afgeteekend;  thans  bevat  de  hoogte,  waarop  zij  stonden,  alleen  
 nog  sporen  van  een  muur  van  zandsteen.  Iets  hooger,  aan  dezelfde  
 zijde  der  rivier,  vindt men  een  beschreven  steen,  Batoe  Sampei  ge-  
 heeten,  waarvan  twee  onderling  nog  al  verschillende  afteekeningen  
 door  de  heeren  G.  Müller  en  von  Henrici  vervaardigd  zijn,  terwijl  
 aan  den  overkant  der  rivier,  op  den  zoogenaamden  Monggo  Batoe,  
 op  welken  thans  eene  benting  staat,  nog  voor  weinige  jaren  een  
 menigte  puin  van  gebakken  rooden  steen  werd  aangetroflen  4). 
 Deze  oudheden  zijn  op  Borneo  geenszins  eenig  in  hare  soort. 
 J)  Van  Lijnden  N. T .,  bl.  5 4 2 ,  5 4 3 ,  5 5 9 ,  5 6 0 ,  5 9 5 ,  607. 
 s)  Von  Kessel,  bl. 173,  Gronovius,  bl.  3 4 8 ,  v. Lijnden  N. T., bl.  614. 
 8)  Gronovius  H S .,  bl.  6.  Die  schrijver  rekent  Soengkoeng  tot  het  gebied  
 van  Landak.