
 
        
         
		de  oude  kronijken  vau  den  Archipel,  maar  reeds  lijdens  de  in*  
 voering  van  den  Islam  op  Java  ten  val  gebragt  (1475  ,  volgens  
 anderen  1478),  eene  groote  overeenkomst  te  hcbben  gehad  met  die  
 van  bet  rijk  van  Djohor.  Zijne  kolonien  en  onderhoorigheden,  deels  
 door  kracht  van  wapenen,  meestal  op  vreedzame  wijze  verkregen,  
 waren  over  alle  deelen  van  den  Archipel  verspreid.  Wij  bezitten  
 onder  de  voortbrengselen  der  Maleische  letterkunde  eene  merkwaar-  
 dige  lijst  *)  der  talrijke  landen  en  staten  van  den  Indischen  Archipel  
 ,  die  geacht  werden  leenpligt  aan  bet  rijk  van  Madjapahit  
 schuldig  te  zijn,  ofschoon  ook  hier  zeker  de  erkenning  der  Suprematie  
 van  den  moederstaat  vaak  wel  alleen  in  naam  zal  bestaan  
 hebben.  Inzonderheid  schijnt  ook  Borneo  door  de  Hindoe-Javanen  
 van  Madjapahit  gekoloniseerd  te  zijn.  Mögen  wij  de  vermelde  lijst  
 geheel  verlrouwen,  dan  moeten  niet  slechts  Banjer-massin  met  
 Kota-waringin  op  de  Zuid-,  en  Sukkadana  op  de  Zuid-westkust,  van  
 welke  staten  dit  algemeen  erkend  en  door  vele  overleveringen  beves-  
 tigd  wordt,  maar  ook  Passir  en  Koetei  op  de  Oostkust,  Sambas  en  
 Mampawa,  benevens  de  Karimata-eilanden,  op  de Westkust,  als  kolonien  
 en  onderhoorigheden  van  Madjapahit  op  Borneo  beschouwd  
 worden.  Volgens  een  ander  berigl  werden  de  aan  Madjapahit  onder-  
 worpen  gewesten op dit eiland  bestuurd  door  zeven  Javaansche regen-  
 ten  of  Patih’s ,  van  welke  de  voornaamste  of  opper-regent  gevestigd  
 was te Angra  of Angrat,  eenigenren  ten  noorden van  Pontianak,  om-  
 streeks  de  plaats  van bet  tegenwoordige Mandor  gelegen.  Drie  andere  
 waren gesteld  over Mampawa,  Sambas, Sangouw en Sintang,  de  vijfde  
 had  zijn  verblijf  teMangkabo  op  de  Noordkust,  terwijl  wij  de  zetels  
 der  beide  overige  welligt  op  de  Zuid-  en  Oostkust  moeten  zoeken  2). 
 *)  Zie  deze  lijst  in  Dnlauriers  Collection  des  principales  chroniques  
 Malayes,  aan  het  slot  der  kronijk  van  Pasei,  p.  107—109.  Yroeger  was  
 deze  lijst  medegedeeld  en  besproken  door  den  heer  Dulaurier in  een  artikel  
 in  het  Journal  Anatique,  Juin  1846,  p.  544—571,  getiteld :  „Liste  des  
 pays  qui  relevaient  du  royaume  de  Madja-pahit  à  l’époque  de  sa  destruction  
 en  1475.”  De  fouten  in  rangschikking en  schrijfwijze,  in  het Maleische  
 HS.  van  den  heer  Dulaurier  voorkomende,  en  niet  aile  door  hem  erkend  
 en  verbeterd,  hebben  aanleiding  gegeven  tôt  eenige  kritische  aanmerkingen  
 van  den  heer  Pijnappel,  in  Journal  Asiatique,  Nov.—Dec.  1846,  p.  555  
 tôt  560;  en van  den  heer Logan,  in  Journal of  the Indlan Archip.,  1848,  p.  
 604,  605.  De  heer  Dulaurier  heeft  in  de  uitgave  in  de  chroniques  Malayes  
 onderscheidene  der  voorgeslagen  verbeteringen,  o.  a.  die  van  
 voor  mjjji,  aangenomen. 
 !)  Xobias,  bl.  46,  47.  Angra  bij  hem  is  vvel  ongetwijfeld  hetzelfde  als 
 Als  eene  zijdelingsche  bevestiging  dezer  berigten  verdient  het  op-  
 merking,  dat  de  vorsten  van  Banjer-massin,  biijkens  de  latere  
 geschiedenis,  op  de  Suprematie  over  Koetei  en  Passir  zoowel  als  
 over  Kota-waringin  aanspraak  maakten  1) ,  en  dat  inzonderheid  in  
 de  binnenlanden  van  Koetei  menigvuldige  Hindoe-overblijfselen  ge-  
 vonden  worden  2).  Alleen  ten  aanzien  van  Sambas  en  Mangkabo  
 bestaat  eenige  zwarigheid,  daar  de  overleveringen  van  het  eerstge-  
 noemde  duidelijk  leeren,  dat  het  in  een  vroeger  tijdvak  cijnsbaar  
 aan  Djohor  was,  en  het  andere,  zoo  d it,  gelijk  ik  meen,  hetzelfde  
 is  als  Mankaboeng,  wegens  zijne  ligging  eerder  als  eene  onderhoo-  
 righeid  van  Broenei  te  beschouwen  schijnt.  Intusschen  sluit  het  
 een  het  ander  niet  bepaald  buiten.  De  geschiedenis  der  Indische  
 leenen  is  dikwijls  even  ingewikkeld  als  die  der  Europesche  in  de  
 middeleeuwen,  zoodat  verschillende  vorsten  op  hetzelfde  gewest  de  
 strijdigste  aanspraken  laten  gelden,  waarbij  de  quaestie  van  regt  
 onmogelijk  is  uit  te  maken.  Wij  vinden  op  de  genoemde  lijst  
 meer  andere  onderhoorigheden  van  het  Maleische  rijk  als  tot Madjapahit  
 behoorende  voorgesteld,  hetgeen  zieh  uit  verovering,  hu-  
 welijksgiften  en  dergelijke  laat  verklären  3).  Op  deze  wijze  kan  
 Madjapahit  ook  op  Sambas  aanspraken  verkregen  hebben,  die  dan  
 vervolgens  op  de  vorsten  van  Sukkadana  zijn  overgegaan; later  zullen  
 wij  sporen  vinden  van  de  Suprematie,  die  deze  laatsten  ook  over  
 Sambas meenden  te mögen  uitoefenen,  en  het  behoort- onze  aandacht 
 Angrat,  hetwelk  bij  Gronovius,  bl.  339,  als  de  oude  hoofdstad  voorkomt  
 van  het  rijk,  dat  later  den  naam  kreeg  van  Landak.  Tobias  leert ons,  dat  
 Angra  gestaan  heeft  vier  uren  ten  Noorden  van  Pontianak  en  dat  men  
 daar  nog  overblijfselen  eener  groote  stad  moet  vinden.  Gronovius  zegt  
 meer  bepaald,  dat  Angrat  lag,  waar  thans  de  kampong Mandor ligt.  Eerst»  
 genoemde  schrijver  beweert  verder,  dat  Mangkabo  eene  nog  bestaande  
 plaats  op  de  Noordkust  is,  waar  gevaarlijke  roovers genesteld  zijn.  Ik ver-  
 moed  dat  hij  het  oog  heeft  op  de  rivier  Mankaboeng in het district Pappal. 
 *)  Zie  Inleiding,  bl.  XLII. 
 s)  Zie  boven,  bl.  46. 
 s)  Zoo  komen  b.  v.  ook  de  Natoena-,  Anambas-,  en  Tambelan-eilan-  
 den  op  de  lijst  onder  de  onderhoorigheden  van  Madjapadhit  voor;  JU«  
 is  ongetwijfeld  Siantan ,  een  der  Anambas.  Al  deze  eilandengroepen  be-  
 hooren  thans  aan  den  Sultan  van  Lingga  (Temminck,  p.  431,  436,  438);  
 maar  het  verdient  opmerking  dat  het  hoofd  der  Tambelan-eilanden  nog den  
 Javaanschen  titel  voert  van  „petinggi”  (Netscher,  bl.  19).  Volgens  de  
 Sedjara  Melajoe  schonk  de  vorst  van  Madjapahit  Siantan  met  Indragiri  op  
 Sumatra  aan  Sultan  Mansoer-Sjah  van  Malakka,  toen  hij  in  het  jaar  1680  
 zijne  dochter  huwde.  (Zie  Logan,  p.  605.)  Bij  Netscher,  bl.  4,  5,  schijnt  
 ook  Tambelan  als  eene  onderhoorigheid  van  Djohor  voor  te  komen.