
 
        
         
		belast,  de  grenzen  overschreden  had;  doch  de  heer  van  Deventer  
 kon,  bij  zijn  onderzoek,  van  de  bevolking  niets  aangaande  een  be-  
 zoek  van  Europeanen  in  deze  streken  vernemen,  en  het  kan  de  
 aandacht  niet  ontgaan,  dat  de  Peniti-rivier  op  vrij  aanmerkelijken  
 afstand  van  de  grenzen  van  Serawak  is  gelegen.  Daar  in  het  eerste  
 berigt  bepaaldelijk  de  afdeeling  Sambas,  die  onmiddellijk  aan  Serawak  
 grenst,  als  de  plaats  waar  het  erts  werd  ontdekt  is  opgegeven,  
 moet  men  erkennen,  dat  in  de  mededeelingen  tot  dusverre  aangaande  
 deze  zaak  geschied,  een  niet  wel  op  te  lossen  misverstand  
 heerscht  x). 
 Yoor  den  mond  der  Peniti-rivier  ligt  eene  bank,  die  men  slechts  
 bij  hoog  water  kan  overkomen.  In  een  kwartier  roeijens  bereikt  
 men  de  Chinesche  kampong  aan  den  linker-oever  der  rivier.  Wat  
 hooger  neemt  de  Peniti  de  Sekadang  op,  en  voormaals  lag  ook  op  
 het  punt  der  vereeniging  eene  Chinesche  kampong  van  wel  40  
 huizen,  van  welke  thans  geen  spoor  meer  is  te  vinden.  Na  drie  
 of  vier  uren roeijens,  eerst  in  oostelijke,  vervolgens  in  meer  noord-  
 oostelijke  rigting,  houdt  de  rivier  op  voor  bandongs  bevaarbaar  te  
 zijn en moet  men  zieh,  om  verder  te  komen,  van  kleine  praauwtjes  
 bedienen.  Men  roeit  nu  längs  de  mondingen  der  Soengei  Nagara  
 en  Kajoe-tanam,  en  bereikt  vervolgens  den  heuvel  Bang-pinsang,  
 welks  yoet  zieh  tot  aan  den  oever  uitstrekt.  Vanhier  vervolgt  
 men  den  weg  over  land.  Het  pad  voert  over  de  zeven  toppen  van  
 den  Bang-pinsang,  bij  de  Dajaks Djerat  Semata  geheeten,  en  vervolgens  
 over  eene  kleine  vlakte  naar  den  beuvel  Tampi,  welks  top  
 men  moet  överstijgen,  om  aan  de  zuid-oostelijke  helling  de  plaats  
 tebereiken,  waar  het  koperzand wordt  aangetroffen.  Gedurende eenige  
 jaren  was  op  die  piek  eene  Chinesche  parit voor het graven van goud,  
 die  echter  thans  vertaten  is,  hoewel  men  er  nog  eenige  sporen van  
 aantrefl.  Aan  het  koper  schijnen  zieh  de  Chinezen  weinig te hebben  
 laten  gelegen  zijn.  Reeds  bij  het  eerste  graven  in  bij  het goudzoeken  
 omgewoelden grond, verkreeg de heer van  Deventer  de  overtuiging  van  
 de  aanwezigheid  van  dit  metaal,  daar  eenige  stukjes  gedegen  koper,  
 ofschoon  in  geringe  hoeveelheid,  gevonden  werden.  Hierdoor  aange-  
 moedigd, liet  hij  aan  den  voet  en de  helling  des  heuvels op onderschei-  
 dene  plaatsen  gaten  graven,  en  vond  overal,  na  wegneming  van  den 
 *)  Zie Natuurk.  Tijdschr.  van  N.  I .,  Jaarg.  I I ,  bl.  3 4 6 ,  Jaarg.  I I I ,  bl.  
 540.  Ik  heb  in  de  Inleiding,  bl.  x x x ,   slechts  in  het  algemeen,  volgcns  de  
 eerste  berigten,  en  daardoor minder  naauwkeurig  over deze  zaak  gesproken. 
 bovengrond  ter  dikte  van  eene  of  eene  halve  el,  eene  witte,  soms  
 ook graauwe  of  leiblaauwe,  op  steenen  rüstende  kleilaag van  3  tot 10  
 palmen  diepte,  uit  welke  bij  wassching  een  lichtblaauw  zand  werd  
 verkregen,  waarin  zieh  vele  schitterende  puntjes  en  kleine  stukjes  
 gedegen  koper  vertoonden.  Hij  vond  deze  klei  over  eene  lengte  
 van  500  ä  600  en  over  eene  breedte  van  50  ä  60  eilen,  overal  
 waar  hij  slechts  graven  liet,  en  bespeurde  tevens,  dat  overal,  waar  
 beekjes  liepen,  koperzouten  aan  de  steenen  waren  aangeslagen.  De  
 heer  van  Deventer  nam  als  proeve  eenige  stukjes  gedegen  koper,  
 twee  flesschen  met  koperzand  en  eenige  steenen  met  aanslag  van  
 koper-oxyde  met  z ieh ,  welk  een  en  ander  door  den  heer  Maier  te  
 Batavia  chemisch  werd  onderzocht.  Het  onderzoek  leerde  overtui-  
 gend ,  dat  in  de  beschreven  klei  aan  den  heuvel  Tampi  eene  aan-  
 zienlijke  hoeveelheid  koper  van  goede  hoedanigheid,  deels  in  metaal-  
 vorm,  deels  als  enkelvoudig  zwavelkoper  of zoogenaamd  koper-indigo,  
 voorhanden  is. 
 Bij  zoovele  onderzoekingen  der  laatste  ja re n ,  die  den  mineralen  
 rijkdom  van  Borneo  in  een  helder  licht  hebben  gesteld,  kan  men  
 den  wensch  niet  onderdrukken,  dat  toch  eenmaal  de  middelen  
 mogten  gevonden  worden,  om  de  welvaart  van  Nederland,  zoowel  
 als  van  de  inlandsche  bevolking,  door  deze  schatten  te  schrägen.  
 De  ligging  der  koperlaag  aan  den  heuvel  Tampi  is  voor  den  afvoer  
 hoogst  günstig.  Een  bruikbaren  landweg  van  1 |  of  2  uren  te  ver-  
 vaardigen,  kan  geen  groot  bezwaar  hebben,  en  de  natuur  zelve  
 heeft  in  eene  bevaarbare  rivier  den  weg  voor  het  verder  vervoer  
 gebaand  *). 
 Hoe  groot  de  Chinesche  bevolking  van  Mandor  is ,  kan  ik  niet  
 met  de  vereischte  naauwkeurigheid  bepalen.  De  heer  Francis  stelde  
 in  1832  het  gezamenlijk  aantal Chinezen  in  het  rijk  van Pontianak  
 op  11,391  2) ,  terwijl  de  heer  van  Lijnden  in  1847  het  getal  Chinezen  
 in  Pontianak,  doch  die  van  Mandor  niet  medegerekend  3) ,  
 op  1714  begrootte  4).  Mogten  wij  nu  aannemen,  dat  de  Chinesche  
 bevolking  zieh in  het  tijdvak  van  1832  tot  1847  nagenoeg  gelijk  is  
 gebleven,  dan zouden wij  het  tweede  getal  van  het  eerste  kunnen  af- 
 *)  Zie  de  rapporten  van  de  beeren  van  Deventer  en Maier  in  Natuurk.  
 Tydschr.  van  N.  I .,  Jaarg.  I I I ,  bl-  536— 544. 
 *)  Francis,'  bl.  4. 
 s)  Dit  blijkt  daaruit,  dat  hij  de  bevolking  der  Chinescbe  kampong  van  
 Pontianak  alleen  reeds  op  1200  zielen  stelt.  Zie  boven  bl.  16. 
 *)  Yan  Lijnden  N.  T . ,  bl.  588.