
 
        
         
		gevolgen  van  hare  intnenging  in  zijne  zaken  af  te  weren,  als  het  
 gevaarlijk  was  haar  openlijk  te  dwarsboomen.  Na  eenige  onder-  
 handeling  kwam  den  5den  Julij  1779  een  merkwaardig  contract  
 tot  stand.  De  Compagnie  erkende  Sjerief  Abdoe’r-rahman  Ibn  el-  
 Habib  Hoesein  el-Kadri  als  Sultan  van  Pontianak  en  Sesango  (San-  
 gouw),  over  welke  landen  hij  het  beheer  als  een  leen  der  Compagnie  
 voeren  zou.  Daarentegen  zouden  de  regten  en  eenige  andere  
 inkomsten  uit  naam  der  Compagnie geheven,  en  slechts  ten deeleaan  
 den  Sultan  uitgekeerd  worden;  terwijl  deze  Vorst  zieh  verbond,.om  
 alle in zijn gebied vallende  produclen,  zoo  als  diamanten,  goud,  peper,  
 vogelnestjes,  karet,  was ,  sago,  ro tan ,  tegen  matige  prijzen  aan  de  
 Compagnie  te  leveren,  voor  zooverre  zij  die  begeeren  mögt;  om  de  
 kultuur  van  notenmuskaat,  nagelen  en  koffij  in  zijne  landen  te  
 verbieden,  en  de  boomen  te  doen  uitroeijen,  waar  zieh  die  ook  
 mogten  bevinden;  om  geene  vaartuigen  toe  te  laten,  dan  die  be-  
 hoorlijk  van  passen  waren  voorzien,  en  alle  vreemde  Europesche  
 n a tien ,  Chinezen,  met  hunne  jonken  uit  China  komende,  Djoho-  
 rezen  enz.,  voor  altijd  uit  zijn  gebied  te  weren;  en  om  geene  
 vreemdelingen  uit  den  Archipel  of  Chinezen,  zonder  voorafgaand  
 verlof  van  den  Resident,  in  Pontianak  of  Sangouw  ter  woon  toe te  
 laten.  De  Chinezen  en  hunne  hoofden,  zoowel  als  alle  vreemdelingen  
 uit  den  Archipel,  Maleijers,  Javanen ,  Boeginezen ,  Ba-  
 Iie rs ,  die  zieh  reeds  te  Pontianak  hadden  gevestigd,  of  in  het  
 vervolg  aldaar  zouden  aankomen,  werden  bij  dit  contract,  zoo  voor  
 zieh  als  voor  hunne  kinderen,  onder  het  regtstreeksch  gezag  van  
 de  Compagnie  gesteld,  zoodat,  daar  het  gezag  van  Abdoe’r-rahman  
 over  Sangouw  slechts  in  naam  bestond,  h ij,  volgens  de  letter  
 dezer  overeenkomst,  inderdaad  geene  andere  onderdanen  overhield,  
 dan  de  Ieden  zijner  eigene  familie  en  de  weinige  andere  Arabieren, 
   die  zieh  hij  hem  vervoegd  hadden  *).  Hoe  weinig  echter  
 Abdoe’r-rahman  zieh  door  deze  verbindtenis  jegens  de  Compagnie  
 belemmerd  achtte,  blijkt  daaruit,  dat  hij  juist  in  dezen  
 tijd  met  de  hoofden  der  Boeginezen  en  Maleijers,  die  te  Pontianak  
 gevestigd  waren,  eene  overeenkomst  maakte,  waarin  de  reeds  
 vroeger  te  hunnen  aanzien  gevolgde  regelen  2)  onder  vaste  be- 
 *)  De  aangehaalde  bepalingen  zijn  opgegeven  door  van  Lijnden  T.  N. 
 I.,  bl.  174,  175,  Muntinghe,  bl.  1 6 3 ,  Tobias,  bl. 53,  5 5 ,  Leyden,  p. 41;  
 vgl.  ook nog G. Muller,  bl. 214, Radermacher,  bl. 117, Hartmann HS. I ,  bl.  7. 
 2)  Zie  boven,  bl.  256. 
 palingen  werden  gebragt  1).  Ten  opzigte  zijner  geschillen  met  
 den  heer  Kloek  werd  de  Sultan  althans  in  zooverre  in  het  gelijk  
 gesteld,  dat  de  Commissaris  dezen  naar  Batavia  terugzond  en  den  
 heer  Wolter  Markus  Stuart,  met  den  titel  van  Resident,  in  zijne  
 plaats  benoemde.  Er  werd  een  fort  opgerigt,  met  zes  stukken  be-  
 wapend  en  door  een  officier  met  23  Soldaten  bezet,  en  een  schoe-  
 ner,  geheel  met  Europeanen  bemand,  werd  op  de  rivier  geplaatst,  
 zoodat  de  geheele  bezetting  omtrent  60  man  bedroeg.  Een  schrij-  
 v e r,  een  klerk  en  een  heelmeester  werden  aan  den  Resident  toege-  
 voegd  2).  De  uitkomsten  dezer  vestiging  beantwoordden  echter  aan-  
 vankelijk  geenszins  aan  hetgeen  men  zieh  daarvan  had  voorgesteld,  
 daar  in  het  eerste  jaar  de  onkosten  wel  is  waar  slechts  f   9726  
 bedroegen,  maar  daartegen  slechts  f  1764  aan  baten  overstonden,  
 zoodat  de  Compagnie  een  verlies  leed  van  f   7922  3).  Men  hoopte  
 echter  voor  de  toekomst  op  beter. 
 Toen  de  heer  Palm  de  zaken  te  Pontianak  voorloopig  geregeld  
 had,  vertrok  hij  den  7den  Julij  1779  naar  Landak,  vergezeld  door  
 Pangeran  Kasim,  den  zoon  van  Sultan  Abdoe’r-rahman,  die  hem  
 later  in  de  regering  is  opgevolgd.  Hij  had  er  slechts  aan  te  kündigen, 
   dat  Bantam  zijne  regten  op  dat  gewest  aan  de  Compagnie  had  
 afgestaan,  die  er door een  kleinen  post,  van  Pontianak  gedetacheerd,  
 zou worden vertegenwoordigd,  en  er  den  Vorst,  Pangeran  Setja Nata,  
 uit  haren  naam  in  het  gezag  te  bevestigen.  De  Commissaris  be-  
 zocht  de  goud-  en  diamantmijnen,  en  had  het  geluk  op  dezen  togt  
 een  grooten  Orang-hoetan  te  schieten,  dien  hij  op  liquor  naar  Batavia  
 overvoerde,  en  die vandaar  voor  het  kabinet  van  den Prins van  
 Oranje  naar  het  moederland  gezonden  werd,  na  door  den  baron  van  
 Wurmb  in  de  werken  van het  Bataviaasch  Genootschap  uitvoerig  be-  
 schreven  te  zijn  4). 
 *)  Tobias,  bl.  5 3 ,  54. 
 *)  Hartmann  HS.  I ,   bl.  7 ,   8 ,  Leyden,  p.  3 9 ,  Muntinghe,  bl.  173  
 (vgl.  boven  bl.  2 5 7 ,  noot  3).  Yolgens  Leyden  en  Muntinghe  bedroeg  de  
 bezetting  100 man. 
 s)  Van  Kämpen  I I I ,  bl.  2 4 4 ,  Leyden,  p.  41.  De  kosten  der  eerste  
 vestiging  kunnen  in  de  som  der  uitgaven  niet  begrepen  zijn. 
 *)  Radermacher,  bl.  118— 125,  140—1 4 4 ,  Leyden,  p.  2 7 , .Muntinghe,  
 bl.  173.  Radermacher  verhaalt  van  het  verblijf van  den  heer Palm  te  Pontianak  
 nog  de  volgende  bijzonderheid ,  waarvan  ik  niets weet  te maken :  „Rij  
 ’t aanwezen  van  den  heer  Palm ,  kwam  er  een  van  des  Sultans  onderhoo-  
 rigen  ,  de  Koning  van  Gascaro  (?), wel  honderd mijlen  landwaarts  gelegen,  in  
 welk  land  eenige  pilaren  gevonden worden , drie  voet hoog  en  drie  voet breed,  
 met Europesehe karakters  beschreven, waarvan men de  figtiren nog  verwacht.