
 
        
         
		steken.  Toen  hij  terug  kwam  om  den  visch  te  halen,  was  deze  
 verdwenen;  maar  daarentegen  vond  hij  in  zijne  kano  een  lief klein  
 ineisje  verscholen.  Hoe  ook  verbaasd  over  deze metamorphose,  nam  
 hij  het  meisje  met  zieh,  voedde  haar  op,  en  gaf  haar,  toen  zij  
 tot  eene  vrouw  was  opgegroeid,  aan  zij nen  zoon  ten  huwelijk.  In  
 haar  gedrag  was  niets  bijzonders  te  bespeuren;  zij  was  eene  goede  
 huisvrouw,  die,  even  als  hare  geburinnen,  rijst  stampte,  water  
 putte,  matten  vlocht  en  de  zaken  van  het  huisgezin  net  en  ordelijk  
 bestierde.  Na  eenigen  tijd  schonk  zij  een  zoon aan  hären  echtgenoot,  
 die  haar  teederlijk  lief  h a d ,  en  zoogde  hem  tot  hij  kon  gaan.  Doch  
 op  zekeren  dag,  met  hären  man  en  haar  kind  längs  den  oever  der  
 rivier  wandelende,  zeide  zij  plotseling  tot  hem :  Hier,  neem  het  
 kind!  draag  zorg  voor  hem,  want  hij  is  mijn  zoon;  ik  ben  een  
 goede  vrouw  voor  u  geweest,  maar  moet  nu  tot  mijn  eigen  ge-  
 slacht  terugkeeren.  Dit  gezegd  hebbende  sprong  zij  in  de  rivier  
 en  werd  een  poetin  als  te  voren 
 Onder  de  bekend  geworden  Dajaksche  overleveringen  zijn  er  echter  
 sommige,  die  een  eenigzins  meer  historisch  karakter  bezitten,  
 en  tot  den  vroegsten  toestand  van  Borneo,  en  de  wijze  waarop  het  
 bevolkt  is ,  belrekking  hebben.  Leert  ons  de  geologie  als  een  on-  
 betwistbaar  feit,  dat  een  groot  gedeelte  der  tegenwoordige  West-  
 kust-landen  gevormd  is  door  aanslibbing,  die  tevens  vele  kleinere  
 eilanden  allengs  met  het  groote  heeft  vereenigd  2) ,  hetzelfde  kan  op  
 even  goeden  grond  gezegd  worden  van  de  Zuidkust,  waar  zieh  een-  
 maal  een  uitgestrekte,  maar  met  eilanden  bezaaide  baai,  het  tegen-  
 woordig  gebied  der  Barito-rivier,  tot  in  de  nabijheid  van  den  aequa-  
 tor  moet  hebben  uitgestrekt  3);  en  in  beide  deelen  van  Borneo  zijn  
 de  overleveringen  der  inlanders  met  hetgeen  de  geologie  leert  in  
 volmaakte  overeenstemming.  Wat  de  Dajaks  van  Banjer-massin  
 daaromtrent  verhalen  is  opgeteekend  door  den  heer  Schwaner,  en  
 komt  op  het  volgende  neder. 
 Vo'or  vele  jaren  was  Borneo  slechts  een  klein  eiland,  en  wat 
 *■)  Keppel  M.  I I ,  p.  78.  De  Dajaksche  vertelling,  onder  den  titel van  
 „the  yirgin  daughter  of  Sultan  Bongsu,”  in  de  oorspronkelyke  taal  inede-  
 gedeeld  in  Journal  of  the  Ind.  Archip.  1848,  p.  758—763, is ongetwijfeld  
 slechts  eene  Maleische  hikäjat  in  Dajaksch  gewaad  („in  een  tjawat,”  zoo-  
 als  zieh  de  mededeeler  uitdrukt),  die  daarom  hoofdzakelijk  slechts  als  bij-  
 drage  tot  de  kennis  der  Dajaksche  talen  in  aanmerking  komt.  
 s)  Zie  boven,  bl.  6,  12.  
 s)  Schwaner  B.,  bl.  27,  28. 
 thans  land  is  was  grootendeels  door  de  zee  bedekt,  en  slechts  de  
 toppen  der  bergen  Pararawen  en  Boendang  staken  boven  den  wa-  
 terspiegel  uit,  en  verstrebten  den  voorvaderen  van  de  tegenwoordige  
 bevolking  van  ’t Barito-gebied  tot  woonplaats.  Deze  eilanden  waren  
 omgeven  door  duizenden  klippen,  die  ze  schier  ongenaakbaar  maak-  
 ten.  Nu  gebeurde  het  dat  eene  praauw,  met  vreemdelingen  be-  
 mand,  door  een  toeval  in  deze  onherbergzame  wateren  geworpen  
 werd.  De  helft  der  bemanning,  met  angst  en  schrik  vervuld,  
 wilde  zieh  zoo  spoedig  mogelijk  verwijderen;  de  andere  helft  werd  
 door  de  voorstelling  van  den  buit  en  de  schatten,  die  op  deze  
 eilanden  zouden  te  bekomen  zijn,  evenzeer  aangezet  om  eene  lan-  
 ding  te  beproeven.  De  twist  ging  weldra  over  in  een  bloedigen  
 strijd ,  die  met  de  geheele  verdelging  der  schepelingen  eindigde,  
 en  het  vaartuig,  een  spei  der  golven  geworden,  dreef  tusschen  de  
 klippen  tot  aan  de  plaats  eener  rots,  thans  onder  den  naam  van  
 Batoe-Benama  bekend  en  boven  kampong  Tawan  gelegen,  waar  het  
 bij  het  vallen  des  waters  bleef  vastzitten.  De  genoemde  rots  is  
 niets  anders  dan  het  allengs  in  steen  veranderde  schip  zelf,  en  
 ontleent,  daar  »benama”  s c h i p   beteekent,  van  deze  omstandig-  
 heid  hären  naam  x). 
 Wanneer  wij  nu  in  deze  overlevering  de  voorouders  van  de  Dajaks  
 der  Zuidkust  op  de  eilanden  gevestigd  vinden,  die  later  met  
 Borneo  tot  een  groot  geheel  zijn  vereenigd,  men  meene  daarom  
 niet  dat  zij  hunne  vaderen  als  autochthonen,  als  door  het  land  
 zelf  voortgebragt,  beschouwen.  Ofschoon  zij  niets  van  de  plaats  
 hunner  herkomst  weten  te  verhalen,  berigten  zij  toch  dat  hunne  
 voorouders  in  een  gouden  vaartuig  hier  zijn  aangekomen  en  bezit  
 van  de  eilanden  genomen  hebben.  De  heer  Schwaner  brengt  hier-  
 mede  in  verband,  dat  men  dikwijls  diep  in  de  binnenlanden,  op  
 de  deuren  der  huizen  van  inboorlingen  die  nimmer  de  zee,  ja  
 nooit  een  meir  hebben  gezien,  een  schip  ziet  van  wonderlijken  
 vorm,  met  houtskool  of roode  verw  geteekend.  De juistheid  hiervan  
 daargelaten,  schijnen  de  inlandsche  overleveringen  aan  te  duiden,  
 dat  Borneo  door  vreemde  schepelingen,  door  wind  en  stroom  her-  
 waarts  gevoerd,  is  bevolkt  geworden,  en  wel  in  het  overoude  tijd-  
 vak  zijner  tweede  wordingsperiode,  toen  de  toppen  der  bergen  nog,  
 althans  gedeeltelijk,  als  afzonderlijke  eilanden  boven  het  watervlak 
 ')  Schwaner  B.,  bl.  28.  
 I.