
 
        
         
		als  regent  vestigde.  Hij  bezocht  ook  de  plaats,  waar  later  de  negerie  
 Sukkadana  bloeide,  en  voelde  zieh  door  hare  schoone  ligging  ge-  
 noopt  aldaar  eene  woning  te  bouwen  en  eenig  volk  te  verzamelen,  
 zoodat  hij  ook  als  de  stichter  dier  plaats  moet  beschouwd  worden.  
 Het  was  bij  gelegenheid  zijner  reis  derwaarts,  dat  de  kaaiman  Sa-  
 rassa,  ter belooning van  de hem  vroeger bewezen  diensten,  veertig  zijner  
 onderdanen eischteen zieh over Brawidjaja’s weigering wreekte door  
 een  praauw met  40  man  en  een  groot  gamellan-spel  om  te  werpen,  
 hetgeen  de  oorzaak  werd  van  het  zingen  der  rivieren,  zoo  als  reeds  
 vroeger  verhaald  is  1).  Brawidjaja  hield  in  de  laatste  jaren  zijner  
 regering  zijn  verblijf te  Sukkadana  en  overleed  aldaar,  na  veel  voor  
 de  beschaving  van  Borneo  verrigt  te  hebben,  terwijl  hij  op  den  na-  
 burigen  berg  Boekit-Laut  werd  begraven  2). 
 De  oudste  zoon  van  Brawidjaja,  Pangeran  Praboe,  volgde  hem  in  
 de  regering  op  onder  den  naam  van  Radja Bapoerang3),  doch  gaf aan  
 zijnen  jongeren  broeder  Pangeran Mantjar  bet  gebied  over  het  land-  
 schap  Tajan  in  leen.  Hij  zelf  huwde  de  dochter  van  zekeren  Omong,  
 het  hoofd  van  Melingsan,  bezuiden  Sukkadana.  Naar  laatstgenoemde  
 plaats  lokte  hij  vele  Dajaks,  maar  vergrootte  te  gelijk  ook  den  vroe-  
 geren  zetel  der  regering,  die  nu  gewoonlijk  onder  den  naam  van  
 Kota-lama  (de  oude  stad)  voorkomt.  Zijne  dochter  huwde  hij  aan  
 den  regent  van  Sangouw  en  uit  dit  huwelijk  is  het  geslacht  der  
 Sangouwsche  vorsten  gesproten.  Bapoerang  stierf op  eene  reis  in  de  
 bovenlanden  en  werd  door  zijn  zoon  Pangeran  Karang-Toendjoeng  in  
 de  regering  opgevolgd  4). 
 Deze  Vorst  was  de  eerste  die  den  titel  aannam  van  Panembahan.  
 Als  aan  een  anderen  Salomo  had  de  Godheid  hem  op  zijne  bede  
 wijsheid  gegeven;  ook  was  hem  toegezegd,  dat  zijne  nakomelingen  
 als  vorsten  over  vele  landen  zouden  heerschen,  gelijk  ook  werkelijk  
 zijne  zonen  de  hoofden  werden  van  kleine  volkplanlingen,  door  hen  
 op  onderscheidene  eilanden  gesticht.  De  overlevering  zegt  van  dezen 
 *)  Zie  boven,  bl.  23. 
 *)  G.  Muller,  bl.  321—3 2 6 ,  Gronovius,  bl.  3 5 5 ,  Tobias,  bl.  4 8 ,  
 Netscher,  bl.  14. 
 3)  Bij  G.  Muller,  bl.  3 2 6 ,  is  de  naam  Bapoerang  verbasterd  in  Pa- 
 Porron,  en  genoemde  schrijver  heeft,  naar  het  sebijnt  alleen  uit  dien  
 naam  afgeleid,  dat  zijn  aanzien  niet  groot  w a s ,  zoodat  hij  zieh  met  den  
 titel  van  Pa-Porron  (Vader  Porron)  moest  vergenoegen.  Zie  daartegen  
 Netscher,  bl.  21. 
 Vorst,  dat  hij  geene  vaste  woonplaats  of  legerstede  had,  maar  zieh  
 zoo  klein  kon  maken,  dat  hij  den  nacht  in  de  bloem  van  den  
 heester Toendjoeng  (TalauniaCandollei)  doorbragt,  die  hare  bladeren  
 opende  om  hem  te  ontvangen.  Onder  zijn  wijs  bestuur  begon  Sukkadana  
 door  handel  en  scheepvaart  te  bloeijen.  Hij stierf  in  koogen  
 ouderdom  en  werd  op  den  Boekit-Laut  begraven  1). 
 De  vierde  vorst,  oudste  zoon  des  vorigen,  werd  Panembahan  
 Poendong  Prasap  of  Toentong  Asap  genaamd  ,  dewijl  des  morgens  
 en  des  avonds  een  dikke  rook  (asap)  uit  zijn  ligehaam  voortkwam.  
 Men  zou  kunnen  gissen  dat  deze  legende  betrekking  heeft  op  het  
 verbranden  veler  maagdelijke  bosschen  tot  ontginning  van  akkers,  
 dat  hem  wordt  toegeschreven.  De  verspreide  bevolking  bragt  hij  
 digler  bijeen  en  hij  wist  zieh  in  hooge  mate  hare  achting  en  ge-  
 negenheid  te  verwerven  2). 
 Zijn  zoon  Panembahan  Bandala  vergrootte  Sukkadana  en  droeg  
 gelijke  zorg  voor  den  bloei  van  Kota-lama.  Onder  zijne  regering  
 werden  reeds  Banjer-massin  en  Broenei  door  de  vaartuigen  van  Sukkadana  
 bezocht.  Zijne  regering  was  voorspoedig  en over  het  algemeen  
 vreedzaam.  Hij  voerde  echter  een  oorlog  met  den vorst  der 
 Karimata-eilanden,  die  hem  zijne  bruid,  de  dochter  van  een  Da-  
 jaksch  opperhoofd,  Sambar  geheeten,  ontvoerd  had.  Van  dit  hoofd  
 zou  de  Zuid-westelijke  uithoek  van  Borneo  den  naam  van  Kaap  
 Sambar  ontvangen  hebben  3).  Waarschijnlijk  legde  de  gemelde  
 oorlog  den  grond  tot  de  afhankelijkheid  der  Karimata-eilanden  
 van  het  rijk  van  Sukkadana.  Wij  zullen  ze  weldra  door  een  van  
 daar  gezonden  landvoogd  bestuurd  vinden.  Deze  eilanden  hadden,  
 gelijk  wij  vroeger  zagen,  reeds  tot  het  rijk  van  Madjapahit  behoord.  
 Ik  vind  echter  daarvan  geene  melding  gemaakt  in  de  overleveringen  
 aangaande  den  oorsprong  hunner  bevolking  en  van  hun  voormalig  
 vorstengeslacht.  Wij  hebben  reeds  elders  gezien,  dat  de  oudste  
 inboorlingen  zieh  beschouwden  als  hinderen  van  den  Piek  van  Ka-  
 rimata  en  uit  zijne  ingewanden  geboren  4).  Hier  zal  ik  in  het  
 voorbijgaan  het  verhaal  mededeelen  van  den  oorsprong  der  bedoelde  
 dynastie. 
 *)  G. Muller,  bl. 3 2 6 , Netscher,  bl.  14. 
 s)  G. Muller,  bl. 327.  In  het  Maleische geslaehtsregister  bij  Netscher, 
 bl.  1 4 ,  is  deze  vorst  overgeslagen. 
 8)  G. Muller,  bl. 3 2 7 , 3 2 8 ,  Netscher,  bl.  14. 
 *)  Zie boven,  bl. 136.