
 
        
         
		de  regtvaardige,  zoodat  hij  in  de  herinnering  des  Volks  nog  steeds  
 onder  den  naam  van  Marhoem  Adil  leeft  x). 
 Wij  moeten  nu  wederom  den  blik  wenden  naar  Sukkadana,  en  
 zien  wat  daar  inmiddels  was  voorgevallen.  Wij  hebben  omstreeks  
 dezen  tijd  weder  berigten  aangaande  dat  rijk  van  eenen  Niederländer  
 , Wiens  avontuurlijk  reisverhaal  ons  echter  weinig  vertrouwen  
 omtrent  zijne  waarheidsliefde  inboezemt.  Ik  bedoel  den  reeds  meer-  
 malen  gemelden  Jacob  Janszoon  de  Roy,  die  zieh  van  1692  tot  
 1696  in  het  rijk  van  Banjer-massin  ophield  2).  Hij  zou  hier  op  
 zeer  gemeenzamen  voet  met  eenen  prins  van  Sukkadana  hebhen  
 omgegaan,  van  wiens  lotgevallen  hij  het  volgende  verhaalt. 
 Deze  p rin s ,  Pangeran  Marta-ning-rat  geheeten,  had  den  ouder-  
 dom  van  22  of  23  jaren  bereikt,  en  muntte  uit  door  schoonheid,  
 goedheid,  opregtheid  en  dapperheid,  door  welke  gaven  en  deugden  
 hij  zieh  de  gunst  van  zijns  vaders  onderdanen  in  hooge  mate  
 verworven  had.  Hij  had  echter  een  geduchten  vijand  in  een  hal-  
 ven  broeder,  gesproten  uit  een  tweede  huwelijk  des  Sultans,  en  
 Pangeran  Poera-baja  getiteld,  wiens  moeder  van  hären  invloed  op  
 den  Sultan,  had  weten  gebruik  te  maken,  oin  hem  te  bewegen  
 hären  zoon,  met  achterstelling  van  Pangeran  Marta-ning-rat,  tot  
 zijnen  opvolger  te  verklären.  Doch  desniettegenstaande  bleven  moeder  
 en  zoon  zoozeer  beducht  voor  de  gunst,  die  de  verongelijkte  
 prins  bij  het  volk  genoot,  dat  zij  hem  naar  het  leven  stonden.  
 Ten  gevolge  van  vergift,  dat  hem  door  hun  toedoen  werd  ingege-  
 v en ,  stortte  hij  in  eene  ziekte,  die  hem  in  een  kwijnenden  
 toestand  bragt  en  het  gebruik  zijner  oogen  deed  verliezen,  en  
 Pangeran  Poera-baja  dreef  zijnen  overmoed  zoo  v e r,  dat  hij  zijnen  
 nu  weerloozen  broeder  zijne  vrouw,  die  door  buitengewone  schoonheid  
 uitmuntte,  en  zijne  juweelen  met  geweld  ontnam.  Doch  ook  
 hiermede  niet  tevreden,  zocht  hij  zijnen  mededinger  te  verwijde-  
 re n ,  die  daarop  naar  Banjer-massin  gezonden  werd,  onder  het  
 voorwendsel,  dät  hij  zieh  daar  moest  laten  genezen.  Het  schijnt  
 dat  de  faam  van  de  Roy,  die  met  de  kennis  eeniger  eenvoudige  
 middelen  te  Banjer-massin  onderscheidenene  genezingen  gewrocht  
 had  3) ,  als  het  middel  werd  gebezigd  om  hem  derwaarts  te 
 *)  Netscher,  bl.  1 3 ,  1 4 ,  16.  „Marhoem”  beteekent:  die  genade  heeft  
 gevonden  ,  de  zalige. 
 *)  Vgl.  over  hem  Inleiding,  bl.  XL. 
 *)  De  Ro y ,  bl.  34. 
 lokken.  Toen  de  prins,  vergezeld  van  zijne  tweede  echtgenoot,  te  Banjer 
 massin  gekomen was,  zond  hij  eenige  der grooten,  die  hem  ver-  
 gezelden, tot de Roy, om  hem uit te noodigen  de  genezing zijner oogen  
 te beproeven.  De Roy  stemde  daarin to e ,  en  werd  daarop  des  avonds  
 met  een  fraai  versierd  vaartuig  afgehaald  en  bij  den  prins  gebragt,  
 dien  h ij,  naar  de  gewoonte  der  inlandsche grooten,  van  een  aanzien-  
 lijken  stoet  omgeven  vond.  De  prins  beklaagde  hem  over  de  onaange-  
 naamheden  en  geweldenarijen,  waaraan  hij  te  Banjer-massin  was  
 bloot  gesteld,  en  drong  er  op  aan  dat  hij  hem,  wanneer  hij  her-  
 steld  zou  zijn,  naar  zijn  vaderland  zou  vergezellen.  Nadat  de  prins  
 eenige  weken  door  de  Roy  was  behandeld  geworden,  begon  hij  veel  
 verligting  te  bespeuren,  daar  hij  de  kleuren  weder  onderscheiden  
 en  zonder  leidsman  gaan  kon,  tot  verbazing  niet  slechts  van  den  
 Sultan  van  Banjer-massin,  bij  wien  hij  zijne  opwachting  ging  
 maken,  maar  ook  van  de  Roy  zelven,  die  zulke  goede  gevolgen  
 van  zijne  kunst  niet  had  durven  verwachten.  De  prins  had  inmiddels  
 de  Roy  met  zijne  ongelukken  bekend  gemaakt,  en  het  herstel  
 van  zijn  gezigt  en  zijne  krachten  hadden  bij  hem  den  wensch  ver-  
 levendigd,  om  zieh  op  Pangeran  Poera-baja  te  wreken  en  dien  op  
 zijne  beurt  den  voet  te  ligten;  hij  was  zelfs  met  de  Roy  in  overleg  
 getreden  over  de  mogelijkheid  om  hulp  te  erlangen  van  de  
 0.  I.  Compagnie,  aan  welke  hij  het  opwerpen  eener  sterkte  te  
 Sukkadana,  benevens  den  vrijen  diamantbandel,  wilde toestaan.  »Ik  
 wil  liever,”  dus  sprak  h ij,  »mij  eene  eerlijke  onderwerping  aan  de  
 Compagnie  getroosten,  dan  als  slaaf te  leven  onder  de  dwingelandij  
 van  een  trouwloozen  broeder.  Mij  ontbreekt  geen  moed,”  riep  hij  
 met  tränen  in  de  oogen  u it,  »en  evenmin  de  middelen  om  de  on-  
 derneming  tot  een  gewenschten  uitslag  te  brengen.  Hij  is  evenzeer  
 bij  de  ingezetenen  gehaat,  als  ik  door  hen  bemind  word.  Mijne  
 zaak  is  regtvaardig,  de  zijne  onregtvaardig;  en  daarom  vertrouw  
 ik  dat  de  hemel  mijne  wapenen  begünstigen  zal.”  De  Roy  gevoelde  
 zoo  veel  medelijden  met  de  jeugd  en  de  rampen  van  dezen  p rin s ,  
 dat  hij  zieh  bereid  verklaarde  hem  naar  Sukkadana  te  vergezellen  
 en  hem  naar  zijn  vermögen  bij  te  staan. 
 Intusschen  was  Pangeran  Marta-ning-rat  ook  in  het  land  zijner  
 vreemdelingschap  door  het  ongeluk  vervolgd.  De  brieven  zijner  
 vijanden  te  Sukkadana,  met  geschenken  gepaard,  zett’en  de  rijks-  
 grooten  van  Banjer-massin  tegen  hem  o p ;  de  broeder  des  Sultans  
 beroofde  hem  door  eene  verfoejjelijke  list  van  zijne  tweede  vrouw; 
 I.  21