
 
        
         
		in  het  vierde  hoofdstuk  de  etablissementen  der  Chinezen  in  hei  
 toi  Pontianak  gerekende,  maar  inderdaad  schier  onafhankelijke  dis-  
 trikt  Mandor  zullen  beschrijven.  Enkele  drooge  rijstvelden  (hoe-  
 mat  of  ladang)  worden  door  Maleijers  bewerbt.  Van  eenigzins  meer  
 belang  is  de  suikerteelt.  Het  suikerriet  slaagt  hier  buitengemeen  
 gocd;  de  opbrengst  wordt  gedeeltelijk  te  Pontianak  verbruikt,  ge-  
 deeltelijk  naar  Singapoera  uitgevoerd.  De  teelt  is  geheel  in  han-  
 den  van  Chinezen;  de  voornaamste  velden  vindt  men  een  paar  uren  
 roeijens  boven  de  hoofdplaats  aan  de  Kapoeas,  en  daarbij  twee  of  
 drie  kleine  suikermolens,  met  houten  cylinders,  die  almede  door  
 Chinezen  bestuurd  worden.  Voor  weinige jaren  bad  ook  de  rijksbe-  
 stuurder  van  Pontianak  eene  suikerfabriek  met  ijzeren  rollen;  doch  
 zij  is  thans  geheel  in  verval.  De  tuinbouw,  die  Pontianak  van  vruch-  
 ten ,  groenten  en  bloemen  voorziet,  is  mede  grootendeels  in  banden  
 van  Chinezen.  Bezuiden  de  uitwatering  der  Pontianak-rivier,  bij  
 Soengei  Iteh,  hebben  de  Boeginezen  uitgebreide  tuinen  van  klapperboomen  
 aangelegd, welker  vrucbten zij  ook naar  de bovenlanden, waar  
 zij  zelden  worden  aangekweekt,  uitvoeren.  Eene  geringe  hoeveelheid  
 zwarte  peper  wordt  in  de  nabijheid  der  hoofdstad  te  Soengei  Sahang  
 gekweekt.  Nog  onbednidender  dan  de  land-  en  tuinbouw  is  de  vee-  
 teelt  in  dit  rijk.  De  Sultan  houdt  een  twintigtal  buffels  en  eenige  
 koeijen.  Voor  ’t  overige  hebben  siechts  een  paar  zijner  rijksgrooten  
 en  de  Kapitein-Chinees  eenig  vee.  Koeijen  en  schapen  worden  hier  
 van  Java  aangebragt  en  zijn  in  de  binnenlanden  niet  bekend  1). 
 Ofschoon  de  stad  Pontianak  de  hoofdplaats  is.  van  de  geheele  
 Wester-afdeeling  van  Borneo,  is  de Europesche  bevolking  er zeer 
 gering.  Zij  werd  in  1 832,  buiten  het  garnizoen,  op  slechts 13 
 personen  geschat  2),  en  is  ook  sedert  ongetwijfeld  niet  veel  toege-  
 nomen.  Inderdaad  heeft  het  verblijf  er  weinig  aantrekkelijks.  Ook  
 heeft  de  plaats  den  naam  van  ongezondheid,  ofschoon,  gelijk  ik  
 reeds  opmerkte,  de  sterfte  onder  de Europeanen  er  doorgaans niet 
 bijzonder  groot  is  3).  De  weinig of  niet  ontgonnen  wildernis  van 
 struikgewas  en  boomen,  die  de  stad  aan  alle  zijden  omringt,  belemmert  
 de  behoorlijke  opstijging  der  dampen,  die  de  gloed  der  tropische  
 zon  aan  den moerassigen,  aan  aanhoudende overstroomingbloot- 
 *)  Van  Lijnden  N.  T . ,  bl.  607— 6 1 2 ,  Groll  aanteek.,  bl.  5 6 0 ,  Franc 
 is ,  bl.  2 8 ,  2 9 ,  Hartmann  HS.  I ,  bl.  19. 
 *)  Francis,  bl.  28. 
 3)  Inleiding,  bl.  IV. 
 gestelden,  uit  klei  en  fijn  zand  gevormden  bodem  ontlokt.  Het  weder  
 is  er  hoogst  ongestadig,  vochtig  en  nevelig,  en  de  koude  der  
 nachten  doet  vaak  het  gestel  van  h en ,  die  nog  niet  geacclimatiseerd  
 zijn,  gevoelig  aan.  In  de  maanden  Junij,  Julij  en  Augustus  stoppen  
 de  aanhoudende  noord-westen-winden  de  rivier  op  en  maken  
 haar  water  ziltig  en  ondrinkbaar  1).  Het  is  dan  ook,  dat  men  het  
 zonderlinge  verschijnsel  waarneemt,  hetwelk  onder  den  naam  van  
 »het  zingen  der  rivier”  bekend  is ,  en  door  sommigen  beschreven  
 wordt  als  niet  ongelijk  aan  het  geluid  eener  kinder-trompet,  door  
 anderen  als  vergelijkbaar  met  de  toonen  der  Aeolus-harp,  terwijl  
 meer  dichterlijk  gestemde  hoorders  daarin  zelfs  eene  overeenkomst  
 met  een  klagelijk  gezang  van  menschen  met  zachte  begeleiding  van  
 instrumenten  meenen  te  bespeuren.  Men  verneemt  het  als  men  
 zieh  op  de  oppervlakte  des  waters  bevindt  2).  Een  dergelijk  geluid  
 wordt  ook  soms  op  de  rivier  van  Sambas  3) ,  en  in  het  geheel  
 längs  de  gansche  Westkust  vernomen.  De  natuurlijke  oorzaak  van  
 dit  verschijnsel  ligt  nog  in  het  duister,  doch  eene  inlandsche  legende  
 weet  den  oorsprong  aan  te  wijzen  in  eene  wraakoefening door  
 den  kaaiman  Sarassa,  jegens  Brawi-DjajaT den  eersten  Vorst  van het  
 rijk  van  Sukkadana,  geoefend.  De  kaaiman  vorderde  namelijk  van  
 den  Vorst,  tot  belooning  voor  bewezen  diensten,  een  veertigtalzijner  
 onderdanen,  en  wierp,  toen  hem  zijn  eisch  werd  ontzegd,  in  toorn  
 eene  aan  den  Vorst  behoorende  praauw  omver,  waardoor veertig mannen  
 en  een  groot  gamellan-spel  4)  in  de  diepte  der  zee  verzonken  5). 
 lk  heb  mij  bij  het  Pontianaksche  rijk ,  meer  bepaaldelijk  bij  
 zijne  hoofdplaats,  wat  lang  opgehouden,  maar  zal  nu  ook  te  korter  
 kunnen  zijn  over  de  overige  meer  aanzienlijke  plaatsen  der  Westkust, 
   die  in  vele  voorname  trekken  met  haar  overeenkomen. 
 *)  Tobias  Bijl.  HS.,  bl.  2  (rapport  van  den  chirurgijn Nutel).  Vgl. Tobias  
 W .,  bl.  1 3 ,  van  de  Velde,  bl.  6 4 ,  van  Lijnden  N.  T .,  bl.  554. 
 *)  Tobias  Bjjl.  H S .,  bl.  2 ,  3 ,  Thomson,  p.  1 5 3 . 
 3)  Van  de  Velde, bl.  65. 
 *)  De  gamellan  is  een  Javaansch  orchest  o f  volledig stel  van  Javaansche  
 muzjjk-instrumenten.  De  Vorst  Brawi-Djaja  was  nameljjk  van Madja-  
 pahit  op  Java  gekomen,  zooals  wij  beneden  zien  zullen. 
 *)  G.  Muller,  bl. 425.  Het  kan  wel  niet  als  eene  verklaring  gelden  , 
 wanneer'  men  zegt  dat  dit  geluid  door  de  vermenging  van  zout en  zoet 
 water  veroorzaakt  wordt  (Thomson,  t.  a.  p.).  De  verklaring  door  v.  d.  
 Velde  gegeven  is  onvoldoende,  dewijl  zij  op  de  plaatseljjke  gesteldkeid  
 der  rivier  van  Sambas  berust. 
 / “X  -  —  /* 
 m i