
 
        
         
		door  Europeanen  onderzocht.  Een  natuurkundige,  in  1880  door  
 den  heer  Brooke  belast  om  geologische  onderzoekingen  in  het  ge-  
 bied  van  Serawak  te  doen,  overschreed  toevallig  de  grenzen  van  
 Sambas,  en  vond  daar  een  erts,  hetwelk  hij  waardig  oordeelde,  door  
 tusschenkomst  van  den  Gouverneur  van  Singapoera  aan  het  Neder-  
 landsch-Indisch  Gouvernement  te  doen  toekomen.  Bij  een  chemisch  
 onderzoek  door  den  heer  Maier  bleek,  dat  dit  erts  —  een  conglo-  
 meraat  van  kleine  kubische  kristallen,  met  kwartsdeelen,  dioriet  
 en  schilfer —  niet  minder  dan  80  pCt:  zuiver  koper  inhield  x). 
 Ik  heb  het  reeds  gezegd,  dat  aan  Borneo  niets  schijnt te ontbre-  
 ken,  dan  de  mjvere  hand  des  menschen,  die  zijne  hulpbronnen  
 ontwikkelen  en  z j j n c  schatten  inoogsten  kan.  Het  is  eene  treurige  
 en  ontmoedigende  gedachte,  dat  de  menschelijke  natuur  naauwelijks  
 ergens  elders  tot  zulk  een  armzaligen.  Staat  is  vervallen,  als  op  dit  
 zoo  mild  door  de  Voorzienigheid  gezegend  eiland.  Een  eerste  feit,  
 dat  bij  de  beschouwing  van  den  mensch  op  Borneo  onze  aandacht  
 tot  zieh  tre k t,  is  de  verbazende  geringheid  der  bevolking.  Vroeger  
 was men  gewoon  die  bij  gissing op  ongeveer drie millioen te  schatten,  
 maar  zelfs  dit  voor  een  zoo  uitgestrekt  land  zoo geringe cijfer schijnt  
 veel  te  hoog  gesteld.  Het  is  dan  ook  allengskens  gedaald  naarmate  
 onze  kennis  van  het  eiland  toenam,  zoodat  de  nieuwste  zorgvuldige  
 berekening  van  den  heer  Melvill  van  Carnbee-een  totaal  van  slechts 
 810,000  zielen  oplevert.  Zeker  is  bij  zulk  eene  schatting,  als  
 waartoe  men  hier  is  genoodzaakt,  aan  geene  juistheid  te  denken,  
 Zelfs  in  de  strand-distrikten  kennen  wij  het  getal  der  bevolking  
 zeer  onvolkomen,  en  wat  wij  van  de  binnenlanden  kunnen  zeggen  
 steunt  op  zeer  faalbare  berekeningen.  Nemen  wij  voor  een  oogen-  
 blik  het  aangeduide  cijfer  als  ongeveer  met  de  waarheid  overeen-  
 komstig  aan,  dan  verkrijgen  wij  voor  Borneo  gemiddeld  slechts 62  
 zielen  per  Vierkante  geographische  m ijl,  terwijl  in  ons  Vaderland  
 eene  gelijke  uitgestrektheid  van  meer  dan  8000  bewoners  we- 
 *)  Natuurt.  Tijdschrift  voor  Ned.  Indië,  Jaarg.  I I ,  bl.  3 4 6 ,  347;  vgl.  
 P .  J.  Maier,  Onderzoek  van  koperzand  uit  het  gebergte  Tampi  in  de  af-  
 deeling  Sambas,  Natuurk.  Tijdschr.,  Jaarg.  I I I ,  bl.  536—544. 
 m e ltl).  Ik  kan  echter  niet  ontveinzen,  dat  de indruk  mij  door  som-  
 mige  reisverhalen  van  de  volkrijkheid  van  onderscheidene  distrikten  
 op  Borneo  gegeven,  mij  doet  vermoeden,  dat  het  cijfer  van  den  
 heer  Melvill  van  Carabee  wat  al  te  gering  is  te  achten. 
 Deze  bevolking,  zoo  gering  in  aantal,  kan  in  vier  hoofdbestand-  
 deelen  gesplitst  worden.  Zij  bestaat  in  de  eerste  plaats  uit  de  oor-  
 spronkelijke  bewoners,  aan  wie  men  den  algemeenen  naam  van  
 Dajaks  heeft  gegeven,  en  die  door  den  heer  Melvill  op  ruim  een  
 half  millioen  worden  begroot.  'Door  de  zoogenaamde  Maleijers,  die  
 zieh  aan  de  kusten  hebben  nedergezet,  verdrukt  en  naar  de  binnenlanden  
 verdrongen,  waar  z ij,  in  onnoemelijk  vele  stammen  
 gesplitst,  meest  aan  de  oevers  der  rivieren  gezeteld  zijn,  leven  zij  
 te  midden  van  den  rijkdom  der  weelderigste  natuur  in  de  diepste,  
 doch  niet  gevoelde  armoede,  in  schier  dierlijke  ruwheid  en  het  -  
 onteerendst  bÿgeloof  verzonken.  Twee-  à  driehonderd-duizend  belij-  
 ders  van  den  Islam,  meest  Maleijers,  doch  vermengd  met  Javanen,  
 Boeginezen  en  eenige  Arabische  gelukzoekers,  bewonen  de  kusten,  
 vooral  aan  de  mondingen  der  stroomen, — een  ras  van  spelers,  opi-  
 um-rookers  en  roovers,  wier  hoofden  veelal  hun  tijd  verdeelen  
 tusschen  hunne  vrouwen,  hunne  vechthanen  en  de  verdrukking  
 der  arme Dajaks.  De  kleine  staten,  door  deze  zoogenaamde  Maleijers  
 gestiebt,  verkeeren,  zoowel  uit  een  stoffelijk  als  zedelijk  oogpuntbe-  
 schouwd,  in  een  toestand  van  diep  verval,  waartoe  de  vorsten  door  
 hunne  dwingelandij  en  knevelarij  en  door  hunne begunstiging van den  
 zeeroof,  die  maar  al  te  vaak  den  eerlijken  handel  van  deze  kusten  
 verdreef,  niet  weinig  hebben  bijgedragen.  Een  aantal  van  50  à 
 60,000  Chinesche  kolonisten  is  hier  en  daar  onder  deze  Maleische  
 kustbevolking  en  tot  diep  in  de  binnenlanden  verspreid;  de  meest  
 winstgevende  takken  der  nijverheid,  inzonderheid  de  bewerking  der  
 goudmijnen,  zijn  schier  uitsluitend  in  hunne  handen.  Gelijk  
 overal  onderscheidt  zieh  ook  hier  dit  volk  door  onvermoeide  ar- 
 *)  Zie  de  reeds  vroeger  aaDgehaalde  Algemeene  statistieke  kaart  der  
 Ned.  overzeesche  bezittingen.