
 
        
         
		deringen  in  den  landbouw,  die  haar  vaak  voor  den  vreesselijkstcn,'  
 de  bewoners  van  geheele  kampongs  verdelgenden  hongersnood  doen  
 bloot  staan  l) ,  deze  omstandigheid  genoegzaam  verklären.  Van  de  
 geschiedenis  dezer  veeten,  de  helden  die  zieh  daarin  onderscheid-  
 den  ,  den  maatschappelijken  toestand,  de  vorstelijke  geslachten,  in  
 deze  verouderde  tijden,  is  ons  niets  bekend,  en  zal  ook  wel  nimmer  
 iets  met  zekerheid  zijn  te  vernemen.  Eerst  met  de  verschij-  
 ning  op  Borneo  van  de  tweede  souche  der  bevolking,  die,  ofschoon  
 uit  velerlei  bestanddeelen  zamengesteld,  in  het  algemeen  den  naam  
 van  Maleijers  draagt,  begint  de  digte  duisternis  van  Borneo’s  oude  
 historié  voor  eene,  aanvankelijk  nog  uiterst  flaauwe,  maar  allengs  
 helderder  wordende  schemering  plaats  te  maken. 
 sebijnt  voor  te  komen,  tenzij  onder  de  Kajans  boven  Boenoet,  wier  ze-  
 den  nog  nimmer  naauwkeurig  zijn  waargenomsn  en  beschreven.  Zie  voor  
 ’t  overige,  belialve  Dalton,  Burns,  p.  149,  the  Barram-river,  p.  686. 
 ’)  Zie  boven,  bl.  36,  en  voorts  Ritter,  Het  amok,  in  Tijdschr.  v.  N.  
 I . ,   Jaarg.  V II,  Dl.  I l l ,   bl.  44 8 ,  449. 
 TWEEDE  HOOFDSTUK. 
 Oorsprong  der  Maleijers^opBorneo.  —  Wijze van kolonisatie der Maleijers. —*  
 Onderhoorigheden  van  het  rijk  van  Madjapahit  op  Borneo.  —  Tijd  van  de  
 vestiging  der  Maleische  en  Javaansche  kolonien.  —  Gewigt  van  h e t  rijk  van  
 Sukkadana  in  de  geschiedenis  der Westkust.  —  Overlevcringen  aangaande  Bra-  
 wid ja ja ,  stichter  van  dit  rijk.  —  Zijne  vier  eetste  opvolgers.  |—  Overleverin-  
 gen  betreffende  de  Karimata-eilanden.  —  Regering  van  Pangeran  Anom  te  
 Sukkadana  en  zijn  oorlog  tegen  Sintang.  —  Daden  van  Panemhahan  Ajer  
 Mala ,  Panemhahan  di  Baroeh  en  Panemhahan  Giri  Koesoema.  —  De  Islam  op  
 Borneo’s  Westkust.  —  Oorsprong  der Mohammedaansche  vorsten van Landak. —-  
 Huwelijk  der  erfprinses  van  Landak  met  den  vorst  van  Sukkadana. 
 Wat  men  thans  op  Borneo  Maleijers  noemt  is  eene  zeer  sterk  
 gemengde  bevolking,  tot  welker  vorming  schier  al  de  landen,  door  
 de  Indische  zee  bespoeld,  en  al  de  eilanden  van  den  Indischen  Archipel  
 hunne  bijdragen  hebben  geleverd.  In  den  uitgestrektsten  zin  
 begrijpt  men  thans  onder  dien  naam  allen,  die  de Mohammedaansche  
 godsdienst  hebben  aangenomen:  alle  belijders  van  den  Profeet  van  
 Mekka,  al  waren  zij  ook  geheel  of gedeeltelijk  van  Dajaksche  of Chi-  
 nesche  afkomst,  of  zelfs  uit  aangebragte  negerslaven  geboren,  worden, 
   zoowel  als  de  Arabieren  van  Pontiauak,  de  Boeginezen  van  de  
 Oostkust  en  van  Mampawa,  de  Javaansche  en  Klingalesche  kolo-  
 nisten  in  Sukkadana  en  Banjer-massin,  de  slaven  van  Soembawa  en  
 elders  aangevoerd,  ende Orang-laut  of  Rajats,  van  Lingga  en  Blitong  
 herwaarts  overgekomen,  tot  de  Maleijers  gerekend.  JNogtans  maken  
 de  Maleijers  uit  het  Djohoresche  rijk  en  zijne  wijd  verspreide  volk-  
 plantingen  afkomstig,  over  het  algemeen  het  hoofdbestanddeel  dezer  
 gemengde  bevolking  u it,  hetwelk  op  de  geheele  geamalgameerde  
 massa,  waarin  slechts  de  Arabieren  en  Boeginezen  eenige  meerdere  
 zelfstandigheid  bewaard  hebben,  zijnen  Stempel  gedrukt  heeft.  De  
 taal  is  algemeen  -de Maleische,  en  de  eigenaardigheden  der  Maleische  
 levenswijze  en  staatsinrigting  worden  overal  aangetroffen.  Gemeen-  
 schap  van  godsdienst  is  de  band,  die  deze  veelsoortige  bevolking  tot 
 ¿pf  *  ,  A - 7 &  ^  fl 6 e!- '  ' , -*  - ,  t  J V