
 
        
         
		van  de  groote  aarden  potten,  onder  den  naam  van  tampajans  be-  
 kend,  welker  bezit  onder  de  Dajaks  den  man  van  vermögen  on*  
 derscheidt,  en  die  voor  het  werk  van  dewa’s  of  geesten  gehouden  
 worden,  terwijl  aan  het  daarin  bewaarde  water  eene  bijzondere  
 kracht  wordt  toegekend  *).  Wij  zullen  ze  bij  de  beschrijving  der  
 Dajaksche  zeden  nader  leeren  kennen.  Zij  worden  ook  op  Java  en  
 andere  eilanden  van  den  Archipel  somlijds  aangelroifen,*en  schij-  
 n e n ,  om  er  hier  dit  alleen  nog  van  te  zeggen  ,  uit  Pegu  afkom-  
 stig  te  z ijn ,  waar  voormaals  vooral  Martaban  door  zijne  fabrieken  
 van  fraai  verglaasde  en  vergulde  aarden  vazen,  soms  van  vervaar-  
 lijken  omvang,  is  beroemd  geweest  2). 
 Het  is  mijn  voornemen  niet  te  dezer  plaatse  te  verwijlen  bij  
 de  verdere  sporen  der  Hindoes  op  Borneo,  die  deels  in  eenige  mo-  
 numenten,  deels  in  de  godsdienstbegrippen  en  gebruiken  der  Dajaks  
 voorkomen.  Over  de  eerstgenoemde  is  reeds  gesproken  3) ,  
 en  het  volgende  hoofdstuk  zal  ons  de  kolonislen  van  Java  nader  
 doen  kennen,  aan  welke  ik  den  oorsprong  dezer  gedenkteekenen,  
 voor  zooverre  zij  op  de  Westkust  voorkomen,  meen  te  moeten  
 toeschrijven.  Maar  ook  de  meerendeeis  zeker  tot  veel  hooger  oud-  
 heid  opklimmende  sporen  van  Hindoeisme  van  de  tweede  soort,  
 die  wij  later  gelegenheid  zullen  hebben  te  leeren  kennen,  behoeven,  
 na  hetgeen  wij  over  den  oorsprong  der  Dajaks  gezegd  hebben,  zeker  
 geene  bevreemding  le  wekken. 
 Aan  de  overleveringen  der  Dajaks  zelven  kan  tot  opheldering  
 van  Borneo’s  vroegsle  geschiedenis  geene  groote  waarde  worden  
 toegekend.  Eene  eerste  voorwaarde  voor  het  getrouw  bewaren  der  
 geschiedeuis  van  eenig  land  zijn  geschreven  gedenkstukken,  en  
 zelfs  bij  een  volk,  hetwelk,  gelijk  de  oude  Arabieren,  zijne  overleveringen  
 aan  geslachtsregisters  knoopt,  dringt  daarin  spoedig  ver-  
 warring  en  onzekerheid  in ,  zoo  niet  het  schrift  het  geheugen  te  
 hulp  komt.  Bij  de  Dajaks  vinden  wij  noch  de  genealogische  tra- 
 *)  Van  Lijnden  N.  T.,  bl.  605, SchwanerB.,  bl. 188,  189,  Low, p. 272.  
 s)  Vandaar  ook  ongetwijfeld  de  naam  „ M a rtab anw a a ro n d e r  eene  
 soort  van  groote  vazen  somtijds  bij  Arabische  scbrijvers  voorkomt.  Zie  
 eene noot van Dulaurier  in  Journal  Asiat.  1847,  T.  I ,  p.  252,  en  Logan,  
 Ethnology,  t.  a.  p .,  p.  336.  Bij  onze  oude  schrijvers  vindt  men  daarvoor  
 „Martavaan,”  b. v.  Valentijn,  D.  I l l ,   Ambonsche  zaken  van  den  gods-  
 dlenst,  bl.  3 0 ,  en  ook  de  heer  Brumund,  Indiana,  I I ,   bl.  73,  verklaart  
 dat  woord  door  „ aarden  vat.”  
 s)  Boven ,  bl.  45 ,  46. 
 dilie,  die  de  volken  van  Semietischen  stam  onderscheidt,  noch  
 eenige  sporen  van  schrijfteekens,  zoodat  de  zendelingen  op  Borneo  
 voor  bijbelvertalingen  en  traktaatjes,  en  das  ook  bij  het  school-on*  
 derwijs,  steeds  van  het  Europesche  lelterschrift  hebben  moeten  ge-  
 bruik  maken.  Natuurlijk  zijn  echter  de  Dajaks  door  hunnen  
 omgang  met  de  Christenen  en  Maleijers  met  het  bestaan  van  
 schrijfleekens  niet onbekend.  De  heer  Schwaner  verhaalt  eene  daarop  
 betrekkelijke  legende,  uit  den  mond  der  Dajaks  van  ßanjer-massin  
 opgeteekend,  en  die  hierop  nederkomt,  dat  de  Schepper,  toen  hij  
 aan  alle  menschenrassen  eene  taal  had  gegeven,  de  oudsten  der  
 verschillende  volken  bijeenriep.,  om  hun  schrijfteekens  medetedee-  
 len ,  maar  dat  de  vertegenwoordigers  van  Borneo  de  hun  geschon-  
 kene  insliklen,  waardoor  zij  zieh  met  het  ligehaam  vereenigden,  
 en  in  het  geheugen  veranderd  werden.  De  Dajaks  beweren  daar-  
 om,  dat  z ij,  om  de  kennis  van  hunne  goden  en  helden,  hunne  
 wetten  en  instellingen  en  de  onderlinge  overeenkornsten  hunner  
 stammen  te  bewaren,  geene  boeken  behoeven.  En  inderdaad,  zij  on-  
 derscheiden  zieh,  gelijk  doorgaans  de  volken  die  in  soortgelijke  
 omstandigheden  verkeeren,  door  een  bewonderenswaardig  geheuten,  
 hetgeen  echter  niet  heeft  verhinderd,  dat  de  overleveringen  betreffende  
 Borneo s  oude  geschiedenis,  in  den  loop  der  eeuwen,  ge-  
 weldig  misvormd  zijn. 
 Van  de  overleveringen  der  Dajaks,  inzonderheid  van  die  der  
 Westkust,  is  tot  dusverre  zeer  weinig  door  de  schrijvers  over  Borneo  
 medegedeeld;  hunne  liederen,  waarin  z ij,  zoo  men  zegt,  de  
 daden  der  voorgeslachten  en  van  hunne  levende  helden  verheerlij-  
 ken,  zijn  nog  nimmer  opgeteekend  of  vertaald.  De  meeste  volkslegenden, 
   waarvan  het  aantal  aanzienlijk  schijnt  te  zijn,  hangen  
 zamen  met  hunne  godsdienstige  begrippen,  of  met  de  bijzondere  
 gewoonten  der  verschillende  stammen.  Het  karakter  dezer  overleveringen  
 schijnt  over  het  gansche  eiland  zoo  tamelijk  hetzelfde,  en  
 de  volgende,  ofschoon  zij  niet  op  het  gebied  der  Westkust,  maar  
 onder  de  Siboejouws  aan  de  Samarahan-rivier  op  het  gebied  van  
 Serawak  te  huis  behoort,  möge  hier  als  een  voorbeeld  een  plaatsje  
 vinden.  De  Dajaks  van  dezen  stam  onthouden  zieh  van  het  ge-  
 bruik  van  zekeren  visch,  »poetin”  geheeten,  op  grond  der  volgende  
 legende.  Een  Dajak  die  op  zekeren  dag,  ter  vischvangst  uitgegaan,  
 slechts  een  enkelen  poetin  gevangen  had,  gaf dien  in  bewaring  aan  
 een  Maleijer,  tot  wien  hij  zieh  vervoegd  had  om  zijne  pijp  aan  te