
 
        
         
		Pangeran  Bandhara  —  zoo  heet  te  Sambas  de  rijksbestuurder  J) —  
 naar  de  hoofdplaats  terug.  Hij  liet  echter  daarom  zijne  betrekkin-  
 gea  met  de  roovers  geenszins  varen;  maar  begon,  door  het  gezag  
 des  Sultans  gesteund,  zijne  rooverijen  op  grootere  schaal  en  in  
 verband  met  de  Ilanons  te  drijven,  zoodat  welhaast  Sambas  als  
 het  geduchtste  rooversnest  berucht  en  gevreesd  was.  Zijne  eerste  
 grootere  onderneming  rigtte  hij  in  1799  tegen  Banjer-massin.  Hij  
 bevond  zieh  toen  aan  het  hoofd  van  15  of  16  penjajaps  —  zeer  
 lange,  ligt  gebouwde  en  bijna  geheel  open  vaartuigen,  met  twee  
 masten  en  een  kadjang-zeil  2)  —  waarmede  hij  Banjer-massin  tot  
 op  twee  uren  van  het  fort  naderde  en  op  de  rivier  een  vaartuig  
 des  Sultans,  dat  met  paarden  van  Sumbawa  kwam,  verbrandde,  
 terwijl  hij  de  paarden  overboord  smeet.  De  Nederlandsche  Resident  
 Bloem  voorzag  daarop  in  allerijl  eenige vaartuigen  van oorlogsbehoef-  
 ten,  en  zakte  de  rivier  af,  tot  hij  Pangeran  Anom  ontmoette,  wien  
 het  hem  eerst  na  twee  dagen vechtens  gelukte  te verdrijven 3).  Sedert  
 poogde  Pangeran  Anom,  van  tijd  tot  tijd  door  Datoe  Tjamerang  bij-  
 gestaan,  vooral  aan  Pontianak  afbreuk  te  doen, dat reeds sedert 1787  
 in  aanhoudende  geschillen  met  Sambas  was  gewikkeld  geweest  4). 
 In  dezen  tijd  had  zieh  de  handel  der  Engelschen  in  de  wateren  
 van  den  Archipel  zeer  uitgebreid.  Wel  was  hun  établissement  op  
 Balambangan  in  1775  door  de  Ilanons  afgeloopen,  en  de  bezetting  
 gevlugt  5);  doch  zij  hadden  zieh  in  1786  schadeloos  gesteld  door  
 de  inbezitneming  van  Poelo  Pinang,  welke  kolonie  in  körten  tijd  
 eene  ongeloofelijke  vlugt  nam.  Daarbij  steldë  in  1795 en  volgende  
 jaren  de  opeisching  uit  naam  van  den  Prins  van  Oranje  de  Engelschen  
 schier  zonder  slag  of  stoot  in  het  bezit  van  Sumatra’s  
 Westkust,  Malakka,  Amboina,  Banda,  en  eindelijk  ook  van  Ter-  
 nate.  Op  Borneo  bezochten  zij  in  dit  tijdvak,  behalve  Broenei  6),  
 vooral  ook  Pontianak,  dat  z ij,  niet  langer  door  de  tarieven  en  
 verbodsbepalingen  van  het  Nederlandsch  gezag  “belémmerd,  van  
 opium  en  lijnwaden  voorzagen  7).  Hoe  uitgebreider  echter  hun 
 *)  Francis,  bl.  16. 
 *)  St.  John  I I ,  p.  183. 
 e)  Bloem  H S .,  bl.  1 8 ,  Tobias H S .,  bl.  50. 
 *)  Vgl.  boven,  bl.  2 7 6 ,  302 en  361. 
 ')  Inleiding,  bl.  LIII. 
 6)  Inleiding ,  bl.  LY. 
 )  Tobias,  bl.  6 7 ,  Leyden,  p.  4 3 ,  5 1 ,  Moor,  Notices  of  the  Ind.  
 Archipel,  p.  174. 
 handel  werd,  hoe  meer  kwetsbare  punten  hij  aan  den  zeeroof  aan-  
 bood,  en  de  vermetele  Pangeran  Anom,  niet  tevreden  met  den  
 buit,  door  de  plundering  van  tallooze  inlandsche  praauwen  verkre-  
 gen,  waagde  het  zelfs  herhaaldelijk  Britsche  vaartuigen  aan  te  
 tasten  1).  Zoo  werd  in  1803  het  schip  Susanna  van  Calcutta,  
 kapitein  Drysdale,  op  de  hoogte  der  Pontianak-rivier  door  de  roo*  
 vers  van  Sambas  in  vereeniging  met  die  van  Broenei  veroverd,  en  
 de  geheele  Europesche  bemanning  vermoord  2).  In  Maart  1806  
 schreef  Sultan  Abdoe’r-rahman  van  Pontianak  aan  de  hooge  rege-  
 ring  te  Batavia,  dat  Pangeran  Anom  al  de  handelspraauwen  van  
 Pontianak  en  elders,  die  voor  de  monding  der  rivieren  van  Mam-  
 pawa  en  Pontianak  versehenen,  wegnam,  en  zelfs  eenigen  tijd  ge*  
 leden  een  Engelsch  schip  in  den  mond  der  Sambas-rivier  aangetast  
 en  den  kapitein  met  al  zijn  volk  omgebragt  had;  doch  dat  daarop  
 twee  oorlogsvaartuigen,  onder  bevel  van  een  broeder  des  vermoorden  
 kapiteins,  van  Poelo  Pinang  waren  gekomen,  die,  na  te  Pontianak  
 berigten  te  hebben  ingewonnen,  Pangeran  Anom  in  de  Sambas-rivier  
 aangevallen,  een  deel  zijuer  vaartuigen  vernield,  en  hem  zel-  
 ven,  nadat  hij  een  snaphaanschot  in  de  wang  had  ontvangen,  tot  
 de  vlugt  genoodzaakt  hadden.  Dezen  brief  zond  de  Sultan  met  een  
 Boegineesch  vaartuig  en  door  tusschenkomst  van  een  Hollander,  
 dien  hij  te  Koeboe  uit  handen  der  Ilanons  verlost  had,  naar  Java  3). 
 *)  Tobias  H S .,  bl.  5 0 ,  zeg t,  dat  hij  viermalen Europesche  schepen  aan-  
 tastte,  doch  in  het  gedrukt  verslag  spreekt  hij  slechts  van  drie. 
 s)  Waarschijnlijk  is  dit  ongeval,  reeds  met  een  woord  vermeld  Inleiding  
 ,  bl.  L Y ,  een  der  vier  gevallen  door  den  beer  Tobias  bedoeld. 
 s)  Brief  van  den  Sultan  van  Pontianak  in  Meursinge’s  Maleisch  Lees-  
 boek,  H I ,   bl.  5— 7.  De  vermoorde  Engelsche  kapitein  heet  in  dien  brief  
 Jjilwuj.  Ik  kan  het  vermoeden  naauwelijks  onderdrukken,  dat  dit  eene  
 verschrijving  is  voor  rfiJsw,  en  dat  hetzelfde  geval  bedoeld  i s ,  hetwelk  
 Hunt  B .,  p.  X LV III,  xn  de  volgende  woorden  beschrijft:  „ In   1 7 6 9 ,  captain  
 Sadler,  with  his  boat’s  crew,  was  murdered  by  the  Sambas  pirates  
 off Mompava,  having  a  prodigious  quantity  of  gold-dust:  they  did  not  
 succeed  in  cutting  off  the  ship.”  Maar  het  jaartal  1769?  —   Op  deze  vraag  
 antwoord  ik ,  dat  de  vermelding  van  kapitein  Sadlers  lot  onmiddellijk wordt  
 voorafgegaan  door  die  van  het  lot  der  Susanna  in  1 8 0 3 ,  en  gevolgd  door  
 die  van  den  moord  van  zekeren  Hopkins  in  1806  (die  evenwel,  zooals  wij  
 beneden, p. 380, zien zullen, eerst later plaats had); dat Hunt al de andere gevallen  
 van  zeerooverij,  waarvan hij  gewaagt,  in  chronologische  orde  opnoemt;  
 dat  een  aanval  van  roovers  van  Sambas  op  een  Engelsch  schip  in  1769  
 naauwelijks  aannemelijk  is;  dat,  gelijk  wij  beneden  zien  zullen,  de  Panem-  
 bahan  van  Mampawa,  Sjerief Kasim,  van  medepligtigheid  aan  den  moord  
 van  kapitein  Sadler  beschuldigd  werd,  hetgeen  ons  noodzaakt  een  later  
 tijdvak  daarvoor  aan  te  nemen;  en  dat  het  opstel  van  den  heer  Hunt 
 30*