
 
        
         
		In  weerwil  der  ondergane  tuchtiging,  waarvan  hg  eene  gevoelige  
 herinnering  in  een  door  zijne  wond  nagelaten  lidteeken  met  zieh  
 droeg  1) ,  liet  Pangeran  Anom  zieh  niet  van  verdere  rooverijen  af-  
 schrikken.  In  het  volgende  jaar  schreef  de  Sultan  van  Pontianab )  
 dat  hij  eenigen  tijd  te  voren  eene  brik  had  uitgerust,  om  naar  
 Samarang  te  zenden,  doch  dat  Pangeran  Anom  met  zijne  praau-  
 wen  op  de  rivier  van  Pontianak  versehenen  was  en  de  brik  had  
 aangetast,  die  zoovele  kanonschoten  ontvangen  h a d ,  dat  zij  huiten  
 Staat  was  gesteld,  om  verder  dienst  te  doen  2).  De  Sultan  meldde  
 echter  te  gelijker  tijd,  dat  hij  zieh  sedert  met  Sambas  verzoend  
 had  en  daardoor  de  handel  van  zijn  rijk  eenige  verademing  had  
 erlangd  3).  Doch  eer  ib  voortga  de  verrigtingen  en  lotgevallen  van  
 Pangeran  Anom  te  verhalen,  eischt  de  zamenhang  der  gebeurtenis-  
 s e n ,  dat  wij  thans  den  blik  näar  Pontianak  wenden. 
 Men  moet  het  betwij feien  of Sultan  Abdoe’r-rahman,  die  in  zijne  
 jeugd  door  den  zeeroof  den  grondslag  tot  zijne  fortuin  had  gelegd,  
 ook  in  zijnen  ouderdom  het  wel  beneden  zieh  achtte,  om  zieh  door  
 geschenken  der  roovers  tot  oogluiking  voor  hunne  euveldaden  te  
 laten  bewegen.  Ik  heb  reeds  opgemerkt  4) ,  dat  de  Ilanons  om-  
 streeks  dezen  tijd  schuilplaatsen  vonden,  niet  slechts  in  Matan,  
 maar  ook  in  Koeboe,  eene  volkplanting,  die  niet  lang  te  voren  —  
 het  juiste  jaar  is  mij  onbekend  —  door  een  Sjerief,  bloedverwant  
 van  den  Sultan  van  Pontianak,  gesticht  was  5).  Uit  de  verant-  
 woording  des  Sultans  in  den  reeds  vermelden  brief  blijkt,  dat  hij  
 door  de  Indische  regering  verdacht  werd  gehouden  van  zelf  met  
 deze  Ilanons  te  heulen.  HÖ  werpt  deze  beschuldiging  herhaaldelijk  
 van  zieh  onder  de  verklaring,  dat  zieh  geen  dezer  roovers  te  Pontianak  
 of  in  de  landen  waarop  hij  invloed  kon  oefenen,  zoo  
 als  Mampawa  en  Sangouw,  ophield,  maar  dat  hij  de  magt  niet  
 had  om  te  heletten,  dal  de  vorsten  van  Matan  en  Koeboe  hen  
 beschermden  6).  Het  is  echter  naauwelijks  te  denken,  dat  de  inover  
 Borneo,  zooals  het  is  uitgegeven,  van  fouten  in  namen  en  jaartallen  
 wemelt. 
 *)  Dit  wordt  uitdrukkelijk  gezegd  door  Bloem  HS.,  bl.  18. 
 s)  Brief  van  den  Sultan  van  i*ontianak  bij  Meursinse,  t.  a.  p .,  bl.  10. 
 *)  Aid.,  bl.  8. 
 *)  Zie  boven,  bl.  351. 
 *)  Zie  boven,  bl.  10.  In  1822  regeerde  hier  Sjerief  Mohammed  (G.  
 Müller,  bl.  2 2 1 ),  maar  of  deze  zelf  de  stichter  der  kolonie  w a s ,  durf  ik  
 niet  bepalen. 
 e)  Zie  den  reeds  aangehaalden  brief,  bl.  8—10  passim. 
 vloed  van  Abdoe’r-rahman  te  Koeboe  ontoereikend  zou  geweest. zijn,  
 om  deze  gevaarlijke  roovers  vandaar  te  verwijderen,  tenzij  wij  
 welligt  moeten  aannemen,  dat  de  Ilanons  magtig  genoeg  waren,  
 om  zieh  door  geweld  te  verschaffen,  wat  hun  niet  goedschiks  ver-  
 leend  werd. 
 Tot  het  heulen  met  de  zeeroovers  kan  de  Sultan  van  Pontianak  
 misschien  gebragt  zijn  door  den  treurigen  staat,  waarin  zieh  om*  
 streeks  dezen  tijd  zijne  geldelijke  aangelegenheden  bevonden.  Sedert  
 de  Hollandsche  faktorij  was  ingetrokken,  was  Pontianak  een  tijd  
 lang  een  middelpunt  geweest  voor  den  handel  der  Engelschen  in  
 deze  streken,  tevens  druk  bezocht  door  de  Portugezen  van  Macao,  
 de  Arabieren  van  Maskate  en  Mokka,  en  talrijke  praauwen  van  alle  
 deelen  van  Borneo,  van  Bali,  Lombok,  Sumbawa  en  Java.  In  de  
 laatste  jaren  was  echter  dit  verkeer  aanzienlijk  afgenomen;  de  toe-  
 nemende  bloei  van  Poelo  Pinang  had  een  groot  deel  van  den  in-  
 landschen  handel  aangetrokken,  de  aanhoudende  oorlog  der  Engelschen  
 met  de  Holländers,  en  het  verbod  om  zilveren  specie  nit  
 Java  uit  te  voeren,  had  den  handel  met  Java  schier  vernietigd,  en  
 de  onveiligheid  der  kusten  door  de  zeerooverij  had  krachtig medege-  
 werkt,  om  het  aanzien  van  Pontianak  te  doen  dalen  1).  Daaren-  
 boven,  tot  hoe  grooten  graad  van  bloei  Abdoe’r-rahman  zijne  stich-  
 ting  ook  had  opgevoerd,  hij  zelf was  steeds  onvermogend  gebleven.  
 Verkwistend  en  zeer  gesteld  op  uiterlijke  p ra al,  had  hij  de  schatten  
 ,  vroeger  verzameld,  weldra  zien  vervlieten.  Thans  deinsde  hij  
 voor  geene  middelen  terug  om  zieh  het  geld  te  verschaffen,  dat  
 hij  behoefde  om  zijnen  uitwendigen  staat  te  handhaven.  Daar  hij  
 zieh  steeds  het  voorkomen  van  rijkdom  wist  te  geven,  genoot  hij  
 bij  de  vreemdelingen  doorgaans  een  onbepaald  krediet.  Zijne  schulden  
 te  verbergen  was  zijne  bijzondere  zorg;  maar  hij  was  daardoor  
 gedurig  genoodzaakt  het  eene  gat  met  het  andere  te  stoppen,  
 en  goederen  voor  veel  lager  prijs  te  verkoopen  dan  hij  ze  had  ingekocht. 
   Op  deze  wijze  stapelde  hij  tot  aan  zijn  dood  schulden  
 op  schulden  en  wikkelde  zieh  gedurig  in  grootere  moeijelijkheden.  
 Zijne  voornaamste  schuldeischers  waren  de  Boeginesche  handelaars,  
 en  daar  hij  genoodzaakt  was  hen  te  vriend  te  houden,  moest  hij  
 dikwijls  voor  hunne  ontduiking  der  inkomende  regten  het  oog  lui-  
 ken.  Tegen  de  Chinezen  was  hij  echter  altijd  zorgvuldig  op  zijne