
 
        
         
		vondt  liggen,  gewis  niet  zoudt  willen  oprapen.  Nu  doet  zij  eerst  
 een  kort  gebed,  maakt  dan  den  buitensten  vuilen  lap  linnen  los *en  
 een  roode  komt  te  voorschijn.  Deze  weggenomen  zijnde  ziet  gij  
 een  groenen,  en  zoo  voorts bijna al  de  kleuren  van  den  regenboog,  
 totdat  een  geel  zijden  lapje  u  doet  veronderstellen,  dat  gij  het  
 onschatbaar voorwerp,  hetwelk  gij  met  vlamtnend  oog  verbeidt,  wel-  
 dra  zult  aanschouwen.  En  even  voorzigtig  maakt  zij  dit  gele  lapje  
 lo s ,  en  toont  u  —  een  ruw  stuk  kristal,  ongeslepen  en  vol  krassen  
 ,  van  de  grootte  van  een  hoenderei,  van  boven  spits  toeloopende, 
   doch  van  onderen  platrond,  en  —  vergt  u  te  gelooven,  dat  dit  
 de  ware  diamant  i s ,  dien  gij  verlangdet  te  zien.  Maar  kenners  
 schudden  het  hoofd  en  alleen  onwetenden  bedriegt  de  schijn  1).” 
 Door  de  zeewinden,  de  talrijke  rivieren,  de  hooge  bergen  van  
 het  binnenland,  is  de  lucht  in  Matan  gezond  en  de  wärmte  gema-  
 tigd.  De  inboorlingen  bereiken dikwijls eenen zeer  hoogen  ouderdorn.  
 In  de maanden  November  en  December  brengen  echter  de  overstroo-  
 mingen en stormen vele borstziekten te weeg,  en in  de maanden  October  
 en  November  heerscht eene soort van boosaardige koorts ,  die  zieh  
 de  inboorlingen,  voornamelijk  in  de  omstreken  der  hoofdplaats  Ka-  
 joeng,  door  het  overmatig  gebruik  van  ooft  op  den  hals  halen.  De  
 natuur  van  den  bodem  is  voor  den  wasdom  van  allerlei  cultures bui-  
 tengewoon  geschikt.  De  voortbrengselen  zijn  over  het  algemeen  aan  
 die van  Simpang gelijk  en  vereischen  slechts  enkele  opmerkingen 3). 
 De  minerale  rijkdom  van  Matan  scbijnt  vooral  te  bestaan  in  tin  
 en  ijzer.  Edele  metalen  schijnen  weinig  voor  te  komen,  of  althans  
 is  er  tot  dusverre  geene  partij  van  getrokken.  Over  de  bewerking  
 van  tinmijnen  aan  de  Kandawangan-rivier  is  in  het  vorige  hoofd-  
 stuk  gesproken  3).  IJzer  wordt,  behalve.  door  de  Dajaks  aan  de  
 rivier  Sidoeh,  van  welke  mede  reeds  gewag  is  gemaakt  4) ,  vooral  
 gegraven  en  bewerkt  door  die  w'elke  aan  de  Zuidkust,  längs  de  
 rivieren  Ajer-Itam  enDjellei,  gevestigd  zijn.  Dit  ijzer  wordt,  onder  
 den  naam  van  staal  van  Matan,  veel naar  Pontianak  uitgevoerd.  Of  
 de  Dajaks  in  het  Matansche  zieh  ook  bezig  houden  met  het  ver-  
 vaardigen  van  wapenen,  welke kunst  in  het  rijk  van  Banjer-massin,  
 vooral  te  Negara,  niettegenstaande  het  gebrekkige  der  hulpmiddelen, 
 *)  Bitter,  bl.  180—182. 
 s)  G.  Muller, bl.  2 8 5 ,  286,  313. 
 3)  Zie  boven, bl.  127. 
 *)  Zie  boven, bl.  133. 
 zulk  een hoogen  trap  van volkomenheid  heeft  bereikt1),  vind  ik  niet  
 gemeld,  maar  kan  wel  als  zeker  beschouwd  worden.  In  het  gebied  
 der  Kapoeas  toch  zijn  zelfs  die Dajaks,  die  van  het  graven  en  smel-  
 ten  van  ijzer  geen  werkmaken, — en dit  heeft slechts  in  zeer  enkele  
 streken  plaats 2) — allen  smeden,  en  vervaardigen  hunne  eigene  pieken, 
   parangs  of  kapmessen  en  andere  werktuigen,  van  Engelsch  en  
 Zweedsch  ijzer,  hetwelk  hun  door  de  Vorsten  geleverd  wordt  3). 
 In de spelonken der bergen en  rotsen  van Matan vindt  men  de mooi-  
 ste  witte  vogelnestjes  van  geheel  Indie,  na  die  van  Broenei;  ja  door  
 .  sommigen  worden  zij  zelfs  boven  deze  laatste  verkozen.  Zij  worden  
 meestal  door  de  Dajaks  ingezameld  en  voor  een  geringen  prijs  aan  
 de  Maleische  hoofden  afgestaan,  die  ze,  althans  ten  deele,  weder  af-  
 geven aan den Vorst.  Het  Katti  dezer  vogelnestjes  wordt  te  Matan  zelf  
 met  30  tot  40  Spaansche  matten  betaald,  en  te  Sambas,  Pontianak  
 of Sukkadana  voor 70 tot 85 Spaansche matten  verkocht, — een prijs  
 die fabelachtig schijnt voor een  artikel,  waarop Crawfurd geen grootere  
 lofspraak wist,  dan dat het waarschijnlijk  volkomen  onschadelijk is 4) . / 
 Voor het overige  zijn  de meest  gezöchte  handelsartikelen van Matan :  
 kajoe-gahroe,  rotan,  karet,  tripang,  en  vele  basten  en  wortels  van  
 boomen,  die als  geneesmiddelen  geschat  zijn.  De  kusten  leveren  een  
 overvloed  van  visch  en  agar-agar.  In  de  maanden  Augustus  en  September  
 wordt  aan  de monden  der  rivieren  eene  soort  van  visch  ge-  
 vangen,  die  in  voorkomen  en  smaak  veel  op  onze  zalm  gelijkt.  Voor  
 ’t  overige  zijn  de  dieren  van  Matan  de  gewone  van  Borneo’s  West-  
 kust.  Koeijen,  geiten  en  hoenders  zijn  uiterst  schaarsch.  Daaren-  
 tegen  is  het  ongedierte  te  menigvuldiger,  en  vindt men  er  eene  me-  
 nigte  kleine  kevers,  die,  even  als  hare  rupsen,  de  rijstvelden  ver-  
 woesten,  tallooze  zandvliegjes  (agas),  die  den  reiziger  nimmer  rust  
 laten,  en  onlzettende  zwermen  van  groote muskieten,  wier steek zeer  
 p ijn lijk is,  en  die zieh gewoonlijk aan  de monden  der  rivieren  onthou-  
 den.  Het  is  op Borneo  een  spreekwoord  geworden,  »zoo  kwaadaardig  
 als de muskieten van Simpang  en  M a ta n d o c h   de inwoners  dier  landen, 
  welke daarin eene toespeling op zieh zelven sebijnen te zien, achten  
 zieh  zeer  beleedigd,  wanneer  het  in  hun  bijzijn  gebruikt  wordt  5). 
 *)  Hendriks,  bl.  3,  4 ,  Geisweit  van  der  Netten,  bl.  10. 
 2)  Zie  boven,  bl.  31. 
 s)  Van  Lijnden  N.  T .,  bl.  619. 
 *)  G.  Muller,  bl.  2 8 7 ,  288;  vgl.  Crawfurd  I I I ,  bl.  4 3 0—437.  
 s)  G.  Muller,  bl.  286—2 8 8 ,  Ritter,  bl.  180. 
 M